nu hol is van binnen. Hoort
gij? het klinkt als een klokke; 't is mijne ziel, die aan de deur
klopt om henen te gaan, daar het brandt in de helle. Als Hansken komt
en hij mijn hoofd niet wil vullen, zal ik hem zeggen er een gat in
te snijden: de ziel, die daar binnen is en klopt om buiten te komen,
bedrukt mij zoo deerlijk, dat ik het besterven zal. En nimmer slaap
ik meer, steeds wacht ik op hem, dat hij mij mijn geest teruggeve.
En nederzijgend, zuchtte zij diep.
En de boeren, die van het veld kwamen op etenstijd, als de klokken
luiden, gingen voorbij Katelijne en spraken:
--Daar is de zottinne.
En zij maakten het teeken des kruises.
En Nele en Uilenspiegel weenden, en Uilenspiegel moest zijne bedevaart
voortzetten.
XLI.
Zijn beeweg vervolgend, trad hij in dienst bij zekeren Judocus, de
kwabakker geheeten, om den wille van zijne zure en norsche tronie. De
kwabakker gaf hem voor eten drie oudbakken brooden per week en deed
hem slapen in een kot onder het dak, waar het regende en waaide dat
het een pleizier was.
Als Uilenspiegel zag, dat hij zoo slecht behandeld werd, bakte hij
zijnen baas verscheidene poetsen en onder andere deze: als men 's
morgens heel vroeg bakt, moet men 's nachts het meel builen. Nu op
een nacht dat de mane scheen, vroeg Uilenspiegel een keers om te zien,
en hij kreeg van zijn meester het volgende antwoord:
--Buil het meel in den maneschijn.
Uilenspiegel gehoorzaamde, en builde het meel op den grond, daar waar
de maan scheen.
Als de kwabakker 's morgens kwam zien naar Uilenspiegel's werk,
vond hij hem nog aan 't builen.
--Kost het meel dan geen geld meer, sprak hij, dat gij het nu op den
grond built?
--Ik heb het meel in den maneschijn gebuild, gelijk gij mij geheeten
hebt, antwoordde Uilenspiegel.
De bakker antwoordde:
--Ezel, die ge zijt: 't was door eene zeef dat gij het moest doen.
--Ik meende, dat de maan eene zeef van uwe vinding was, antwoordde
Uilenspiegel. Maar er zal niet veel verloren gaan, ik zal het meel
opscheppen.
--'t Is nu te laat, antwoordde de bakker, om deeg te maken en te
bakken.
Uilenspiegel sprak:
--Baas, het deeg van onzen buurman is gereed in den trog, wil ik het
gaan nemen?
--Loop naar de galg, antwoordde de kwabakker, neem wat er te vinden is.
--Ik ga, baas, antwoordde Uilenspiegel.
Hij liep naar het galgeveld en vond er de verdroogde hand van een
dief. Hij bracht ze aan den kwabakker en sprak:
Dit is eene g
|