vroeg zij hem wie hij was.
--Ik ben messire van Geenland, grave van Nergensthuis heere van
Vastendonk, en 'k heb te Damme, dat mijne geboorteplaats is, vijf en
twintig bunders maneschijn.
--Waar ligt dat land? vroeg de weerdin, uit Uilenspiegel's beker
drinkend.
--'t Is een land, sprak hij, waar men stoute verbeelding, onzinnige
verwachtingen en ijdele beloften zaait; een land, waar gij niet
vandaan zijt, met uwe lichtbruine huid, met uwe oogen die flonkeren
als perelen; ze zijn van de kleur van de zonne, die goudbruine
lokken; 't is het erfdeel van Venus, die gevleesde schouderen, die
goddelijke borsten, die ronde armen, die fijne handjes. Willen wij
samen avondmalen?
--Schoone pelgrim uit Vlaanderen, sprak zij, wat komt gij hier doen?
--Den paus spreken, antwoordde Uilenspiegel.
--Laas! sprak zij, den paus spreken! Ik, die hier vandaan ben, heb
het nog nooit gekunnen.
--Ik zal het kunnen, sprak Uilenspiegel.
--Maar, sprak zij, weet gij waar hij gaat, hoe hij is, en kent gij
zijne levenswijze?
--Onderweg zegde men mij, antwoordde Uilenspiegel, dat hij Julius de
derde heet, dat hij ontuchtig, lichtzinnig is, dat hij goed klapt en
snedig antwoordt. Men zei ook mij, dat hij een ongemeene vriendschap
opgevat heeft voor een zwarten, vuilen bedelaar, die met een aapje
de aalmoes vroeg, dat hij hem tot kardinaal gemaakt heeft en dat hij
ziek is als hij hem een dag niet ziet.
--Drink, sprak zij, en spreek niet zoo luide.
--Men zei ook, vervolgde Uilenspiegel, dat hij eens vloekte als een
soldenier, toen hij een kouden pauw niet terugvond, dien hij had doen
wegzetten voor zijn avondmaal, en dat hij sprak: Ik, de stadhouder
Gods, mag wel vloeken om een pauw, wanneer mijn meester grammoedig
om eenen appel was! Gij ziet liefste, dat ik den paus ken en weet
wie hij is.
--Laas! zegde zij, spreek daarvan aan anderen niet. Maar gij zult
hem niet zien.
--Ik zal hem spreken, zei Uilenspiegel.
--Als gij dat kunt, betaal ik U honderd florijnen.
--Ik heb ze gewonnen! sprak Uilenspiegel.
Hoewel zijne beenen vermoeid waren, doorliep hij 's anderen daags
de stad en vernam hij, dat de paus dien dag de misse zou lezen in de
kerk van San Giovanni in Laterano. Uilenspiegel toog er henen, ging
zoo dicht bij den paus staan als hij kon, en telkens dat de paus den
kelk of de hostie ophief, keerde Uilenspiegel den rug naar het autaar.
De paus was bijgestaan door een schelmschen, zwaarlijvigen kardinaal,
die, me
|