FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97  
98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   >>   >|  
ik hier binnenkwam, hebt gij gezegd dat ik zou eten en drinken als gij. Er waren twee kiekens: een heb ik gegeten, het ander is voor u; mijne vreugd is voorbij, de uwe nog niet; zijt gij niet gelukkiger dan ik? --Ja, sprak Lamme glimlachend, maar doe immer alles wat Sanginne u zal zeggen, en gij zult maar half werk hebben. --Ik zal mijn best doen, Lamme, antwoordde Uilenspiegel. Telkens dat Sanginne hem dan ook iets gebood, deed hij het maar half, als zij hem zei van twee akers water te putten, bracht hij er maar een; als zij hem vroeg aan de tonne den pot met kuite te vullen, goot hij onderweg de helft in zijn keelgaat, en zoo verder. Ten slotte werd Sanginne het moede en ze zei tot Lamme dat, als die deugniet langer in huis bleef, zij dadelijk heenging. Lamme ging tot Uilenspiegel en zei: --Gij moet heengaan, mijn jongen, niettegenstaande dat gij hier goed waart in huis. Hoor dien haan kraaien, 't is twee uren na middag, dat is een teeken van regen. Liever zette ik u niet buiten, als er slecht weder op handen is; maar bedenk, mijn jongen, Sanginne houdt met heur gekook en gebraad mijn levenslicht brandend; als zij mij verlaat, moet ik sterven. Ga heen dus, mijn vriend, op Gods genade, en neem deze drie gulden en dezen krans worsten, om u tot vertroosting te dienen. En Uilenspiegel trok beschaamd en beteuterd henen, want hij betreurde Lamme en zijne keuken. XLIV. De slachtmaand kwam te Damme en elders, maar 't was een late winter. Noch sneeuw, noch koude, noch regen; de zonne scheen van 's morgens tot 's avonds, de kinderen stoeiden in het stof van straten en wegen; en kooplieden, kramers, goudsmeden, wagenmakers en werklieden kwamen 's avonds na het eten, op de zulle hunner deur, kijken naar den immerblauwen hemel, naar de boomen, die nog hunne bladeren hadden, naar de ooievaars, die op de daken zaten en de zwaluwen, die nog niet vertrokken waren. De rozen hadden driemaal gebloeid en botten voor de vierde reize; de nachten waren zoel, de vogeltjes kweelden in de bosschen. Die van Damme zegden: --De winter is dood, laat ons hem verbranden. En zij maakten een grooten man met een berensnoet, een langen vlassen baard en haar van schavelingen. Zij deden hem witte kleederen aan en verbrandden hem in groote plechtigheid. Klaas was weemoedig; hij zegende geenszins den immerblauwen hemel, noch de zwaluwen die niet wilden vertrekken. Want te Damme brandde niemand meer kolen, tenzij voor de ke
PREV.   NEXT  
|<   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97  
98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   >>   >|  



Top keywords:

Sanginne

 

Uilenspiegel

 

avonds

 

immerblauwen

 

winter

 

hadden

 

zwaluwen

 
jongen
 

hunner

 

kwamen


straten

 

werklieden

 

goudsmeden

 

kramers

 

wagenmakers

 

kijken

 
kooplieden
 

scheen

 

betreurde

 

keuken


beteuterd

 

beschaamd

 

vertroosting

 

dienen

 

slachtmaand

 

morgens

 
kinderen
 

stoeiden

 

sneeuw

 

elders


kleederen

 

verbrandden

 

groote

 

plechtigheid

 

vlassen

 

langen

 

schavelingen

 

weemoedig

 
niemand
 

tenzij


brandde
 
zegende
 

geenszins

 
wilden
 

vertrekken

 
berensnoet
 

gebloeid

 

driemaal

 

botten

 

vierde