ois, zegt hij, geef mij een stukje suiker met Madeira: ik heb den
hik. Als mij dat maar niet overkomt terwijl ik het woord voer. Zal
die gans van gisteren dan nooit zakken? Als ik een beker wijn van
Orleans dronk? Neen, die is te hard. Als ik eenige ansjovisjes at? Ze
zijn zoo vettig. Dubois, geef mij een glas Romagne-wijn.
Dubois geeft aan Zijne Heilige Majesteit wat hij vraagt; vervolgens
doet men hem een karmozijnpannen kleed en een gouden mantel aan;
men gordt een zweerd om zijne lenden; in zijne handen steekt men den
schepter en den wereldbol, op zijn hoofd zet men de krone.
Zijne Heilige Majesteit treedt uit het huis der Waranda, gezeten op een
muilezel en gevolgd door koning Philippus en hooge personages. Zij gaan
naar een groot gebouw, dat zij het Paleis heeten, en vinden daar in een
kamer een rijkgekleeden, grooten mageren man, dien zij Oranje noemen.
Zijne heilige Majesteit spreekt dien man aan en zegt:
--Zie ik er goed uit, neef Willem?
--Maar de man geeft geen antwoord.
Daarop zegt Zijne Heilige Majesteit--half lachend, half grammoedig:
--Neef, zult gij dan altijd zwijgen, zelfs om aan een oude pruik de
waarheid te zeggen? Moet ik nog regeeren of moet ik afstand doen,
Zwijger?
--Heilige Majesteit, antwoordt de magere man, als de winter daar is,
laten de sterkste eiken hunne bladeren vallen.
Drie uren slaat de klok.
--Zwijger, zegt hij, leen mij uwen schouder, dat ik er op leune.
En Zijne Majesteit gaat met hem en zijn gevolg een groote zaal binnen,
zet zich neder onder een verhemelte, behangen met karmozijnzijde. Daar
zijn drie stoelen. Zijne Heilige Majesteit neemt den middelste,
die schooner en hooger is dan de andere en waarop een keizerlijke
kroon prijkt; koning Philippus neemt den tweede, en de derde is voor
eene vrouwe, ongetwijfeld eene koningin. Rechts en links zitten,
op gestoffeerde banken, mannen in 't rood gekleed, die om den hals
een gulden schaap dragen. Achter hen staan meerdere personages, die
zeker heeren en prinsen zijn. Rechtover Zijne Heilige Majesteit,
een paar treden lager, zitten in laken gekleede mannen op houten
banken. Ik hoor hen zeggen dat zij zoo zediglijk gekleed en gezeten
zijn, omdat zij alleen alle lasten betalen. Iedereen is rechtgestaan
als Zijne Heilige Majesteit binnenkwam, doch weldra zette hij zich
neer en deed hij iedereen teeken hetzelfde te doen.
Langen tijd spreekt hij over het jicht, daarna overhandigt de vrouw,
die eene koningin schijnt t
|