n naar 's-Hertogenbosch kwam, zegde men hem,
dat de nar Pierken gebersten was van 't lachen; maar dat er voor
eenigen tijd een andere nar in de stad was, met name Uilenspiegel.
De bode ging hem zoeken in eene taveerne, waar hij gestoofde mosselen
aan 't eten was.
Uilenspiegel was verrukt toen hij vernam, dat het voor hem was,
dat de schepenbode van Antwerpen kwam, op een schoon peerd van het
Veurne-Ambacht en een ander peerd bij den toom houdend.
Zonder af te stijgen, vroeg de bode hem of hij geen nieuwe poetsen
kende om koning Philippus te doen lachen.
--Onder mijn haar liggen poetsen met de macht, antwoordde Uilenspiegel.
En zij reden weg. De twee peerden liepen spoorslags tot Antwerpen,
met den bode en met Uilenspiegel.
Uilenspiegel verscheen voor den markgraaf, de beide burgemeesters en
de poorters van Antwerpen.
--Wat schikt gij te doen? vroeg de markgraaf hem.
--In de lucht vliegen, antwoordde Uilenspiegel.
--Hoe gaat gij dat aanleggen? vroeg de markgraaf.
--Weet gij wat nog minder weerd is dan eene blaas die berst?
--Neen, sprak de markgraaf.
--'t Is een geheim dat men uitbrengt, was 't antwoord van Uilenspiegel.
De feestherauten reden op hunne schoone peerden met karmozijnpanne
getoomd, door de straten, markten en pleinen van de stad met slaande
trom en schallenden hoorn. Op die wijze maakten zij bekend aan de
signoorkens en signorinnekens, dat Uilenspiegel, de nar van Damme,
op de kaai in de lucht zou vliegen, in de aanwezigheid van koning
Philippus en zijn eerweerdig, doorluchtig en adelijk gezelschap.
Rechtover de estrade des konings stond een huis op Italiaansche wijze
gebouwd, onder welks dak eene regengoot liep. En op die goot kwam
een zoldervenster uit.
Dien dag reed Uilenspiegel door de stad op een ezel. Een voetknecht
ging nevens hem. Uilenspiegel had het schoon karmozijnzijden kleed
aangetrokken, hetwelk de heeren van de stad hem gegeven hadden. Tot
hoofddeksel droeg hij eene kap, mede van karmozijnzijde, waaraan twee
ezelsooren met een belleken aan. Hij droeg een halssnoer van koperen
penningen, waarop het schild van Antwerpen prijkte. Aan de mouwen
van zijn kleed zag men aan een puntigen elleboog een paar vergulde
bellekens. Ook droeg hij puntleersjes, met een belleken aan elken top.
Zijn ezel, getoomd met karmozijnzijde, droeg op elke bil het schild
van Antwerpen, met fijn goud geborduurd.
De knecht hield met de eene hand den ezel bij den kop en met de andere
ee
|