wakkere volk dat u beiden opscheert,
op het uur dat God zal believen!
XLVII.
En Katelijne, die Borgerhout niet verlaten had, dwaalde steeds door
de velden en herhaalde gedurig: "Hansken, mijn man, zij hebben
vuur op mijn hoofd gelegd; maak er een gat in, dat mijne ziel er
uit kome. Helaas! zij klopt altijd en elke klop doet zeer als een
hamerslag."
En Nele verzorgde de arme uitzinnige, en treurig dacht zij aan heuren
vriend Uilenspiegel.
En te Damme bond Klaas zijne mutsaards en verkocht zijne kolen;
en menigwerf werd hij droefgeestig als hij dacht aan Uilenspiegel,
den banneling, die nog in langen tijd niet zou mogen terugkeeren naar
de ouderlijke stulp.
Soetkin zat heele dagen aan het venster te kijken of zij heuren zoon
niet zag aankomen.
Deze was nu bij Keulen en kreeg lust in 't hovenieren.
Hij ging zich als knecht verhuren bij Jan van Zuursmoel, die, ten
tijde dat hij kapitein der landsknechten was, wegens wanbetaling van
soldij bijna gehangen geweest was, weshalve hij een grooten afkeer
had van hennep, door de boeren kennep genoemd.
Op zekeren dag nam Jan van Zuursmoel Uilenspiegel mede naar zijn akker,
waarnaast een dagwand, geheel met kennep beplant.
Jan van Zuursmoel sprak tot Uilenspiegel:
--Telkenmale dat gij die leelijke plant ziet, moet gij ze met zooveel
verachting bejegenen als gij maar kunt, want zij dient tot rad en
tot galg.
--Ik zal het onthouden, antwoordde Uilenspiegel.
Eens nu dat Jan van Zuursmoel met eenige vrienden aan tafel zat,
zei de keukenmeid tot Uilenspiegel:
--Ga naar den kelder en haal er den zennep, wat toen mosterd bediedde.
Uilenspiegel opzettelijk kennep in plaats van zennep verstaande,
bejegende den mosterdpot met de meest mogelijke verachting en kwam
hem vervolgens op de tafel stellen, heimelijk lachend.
--Waarom lacht gij? vroeg Jan van Zuursmoel. Meent gij dat onze
neuzen van koper zijn? Eet zelf dien zennep, mits gij hem zelven
gereedgemaakt hebt.
--Ik eet liever kaneelkoekjes, antwoordde Uilenspiegel.
Jan van Zuursmoel stond recht om hem te slaan.
--Wat hebt gij in dien mosterdpot gedaan? sprak hij.
--Wel baas, antwoordde Uilenspiegel, herinnert gij u niet den dag, toen
ik u moest volgen naar den akker en gij mij, den zennep aanwijzende,
zegdet: "Overal waar gij die leelijke plant ziet, moet gij ze met
zooveel verachting bejegenen als gij maar kunt, want zij dient tot
rad en tot galg." En ik heb het gedaan, baas, ik heb ze al
|