santen. Weshalve de sententie
dan ook zacht was; want men hadde hem kunnen brandmerken of geeselen
met schorpioenen.
Om den wille van zijn jeugdigen leeftijd, veroordeelden de rechters
hem enkel om, in zijn hemde, barrevoets en blootshoofds en met eene
waskeers in de hand, achter de priesters te stappen, in 't midden
van de eerste processie, die zou uitgaan.
Het was Ons-Heeren-Hemelvaart.
Als de processie binnentrok, moest hij in 't portaal van
Onze-Lieve-Vrouwekerk blijven staan en uitroepen:
--Dank zij Jezus-Christus! Dank zij de eerweerde geestelijken! Hunne
gebeden zijn zoet en verkwikkend voor de zielen in 't vagevuur; want
elk ave is een emmer water, die haar op den rug valt, en elk pater
eene kuip.
En het volk aanhoorde hem devotelijk, doch niet zonder lachen.
Op den Eersten-Sinksendag, moest hij nogmaals de processie volgen; hij
was barrevoets en blootshoofds, in zijn hemde, met eene waskeers in de
hand. Bij het binnengaan in 't portaal, met zijne keers eerbiediglijk
in de hand, hoewel hij moeite deed om niet in lachen uit te bersten,
sprak hij met een luide en heldere stem:
--Zoo de gebeden der christenen veel verlichting brengen
aan de zielen van 't vagevuur, zoo geven die van den deken van
Onze-Lieve-Vrouwekerk--een heilig man die alle deugden beoefent--zulk
eene verkwikking aan de smerten des vuurs, dat dit laatste seffens in
ijs verandert. Maar de duivelen, die het vuur moeten poken, krijgen
er geen zier van.
En weer luisterde het volk devotelijk, doch niet zonder lachen,
en de deken glimlachte inwendiglijk.
Verder werd Uilenspiegel voor drie jaren uit Vlaanderenland gebannen;
hem werd tevens opgelegd eene bedevaart naar Rome te doen en terug
te komen met de Pauselijke absolutie.
Klaas moest drie gulden voor deze sententie betalen, maar hij gaf er
nog eenen aan zijn zoon en daarboven eene pelgrimspij.
Op den dag van 't vertrek was Uilenspiegel 't hert in, toen hij
Klaas en Soetkin kuste, want ze schreide bitter, de arme moeder. Zij
deden hem uitgeleide tot verre op den weg, in gezelschap van meerdere
poorters en poorteressen.
Toen Klaas terug in de hut trad, sprak hij tot Soetkin:
--Vrouwe, 't is toch wreed een zoo jongen knaap tot zulke strenge
straf te veroordeelen, en dit voor eenige lichtzinnige woorden.
--Gij weent, man, sprak Soetkin; gij bemint hem meer dan ge wilt laten
blijken, want daar berst gij uit in mannelijke snikken, die de tranen
van den leeuw zijn.
Maar
|