l. Respondirent ceulx qui a
luy parloient: 'Ce sont Bretons!'--'Ha, dist-il, Bretons sont mal gent,
ils pilleront et ardront la ville et puis partiront.' (Vervolgens weer
roepende): 'Et quel cry crient-ils?' dist le chevalier.--'Certes, sire,
ils crient La Trimouille!"
Om een zekeren haastigen gang in zulk een gesprek te brengen, gebruikt
Froissart den vasten truc, den aangesprokene het laatste woord van den
spreker verwonderd te laten herhalen.--"Monseigneur, Gaston est
mort.'--'Mort?' dist le conte.--'Cestes, mort est-il pour vray,
monseigneur." Elders: "Si luy demanda, en cause d'amours et de lignaige,
conseil.--'Conseil', respondi l'archevesque, 'certes, beaux nieps, c'est
trop tard. Vous voules clore l'estable quant le cheval est perdu." [917]
Ook de poezie past dit stijlmiddel ruimschoots toe. In een korten
versregel wisselen soms vraag en antwoord tot tweemaal toe:
"Mort, je me plaing.--De qui?--De toy.
--Que t'ay je fait?--Ma dame as pris.
--C'est verite.--Dy moy pour quoy.
--Il me plaisoit.--Tu as mespris." [918]
Hier is het telkens afgebroken beurtgesprek van middel reeds doel
geworden: een virtuositeit. De dichter Jean Meschinot heeft die
kunstvaardigheid tot het uiterste weten op te voeren. In een ballade,
waarin het arme Frankrijk haar koning (Lodewijk XI) zijn schuld
voorhoudt, wisselt de rede in elk der dertig regels van drie tot vier
keer. En het moet gezegd worden, dat de werking van het gedicht als
politieke satire onder dien vreemden vorm niet lijdt. Ziehier de eerste
strofe:
"Sire ...--Que veux?--Entendez....--Quoy?--Mon cas.
--Or dy.--Je suys....--Qui?--La destruicte France!
--Par qui?--Par vous.--Comment?--En tous estats.
--Tu mens.--Non fais.--Qui le dit?--Ma souffrance.
--Que souffres tu?--Meschief.--Quel?--A oultrance.
--Je n'en croy rien.--Bien y pert [919]--N'en dy plus!
--Las! si feray.--Tu perds temps.--Quelz abus!
--Qu'ay-je mal fait?--Contre paix.--Et comment?
--Guerroyant....--Qui?--Vos amys et congnus.
--Parle plus beau.--Je ne puis, bonnement." [920]
Een andere uiting van dit oppervlakkige naturalisme in de litteratuur
van dezen tijd is het volgende. Hoewel Froissart's zin gericht is op het
beschrijven van ridderlijke heldendaden, geeft hij toch, zijns ondanks
zou men zeggen, in hooge mate de prozaische realiteit van den oorlog.
Evengoed als Commines, die maling had aan de ridderij, beschrijft
Froissart juist bijzon
|