n het ridderlijke leven en den
ridderlijken krijg klinkt af en toe de bewuste negatie van het
ridderideaal: soms nuchter, soms hoonend. De edelen zelf zagen bijwijlen
de opgepoetste ellende en de valschheid van zulk een leven van krijg en
tournooien.[332] Het was niet te verwonderen, dat de twee sarcastische
geesten, die voor het ridderdom niet dan spot en minachting hadden,
elkaar gevonden hebben: Lodewijk XI en Philippe de Commines. De
beschrijving van den slag bij Montlhery bij Commines is in haar nuchter
realisme volkomen modern. Hier geen schoone heldendaden, geen fictief
dramatisch verloop, maar slechts het relaas van een voortdurend komen en
gaan, een twijfelen en vreezen, steeds verteld met een licht sarcasme.
Hij schijnt erin te genieten, als hij van smadelijk vluchten kan
vertellen en van den moed, die terugkeert, als het gevaar geweken is.
Hij gebruikt weinig het woord "honneur", en behandelt de eer bijna als
een noodzakelijk kwaad. "Mon advis est que s'il eust voulu s'en aller
ceste nuyt, il eust bien faict.... Mais sans doubte, la ou il avoit de
l'honneur, il n'eust point voulu estre reprins de couardise". Zelfs waar
hij bloedige ontmoetingen verhaalt, zoekt men vergeefs de terminologie
der ridderschap: het woord dapperheid of ridderlijkheid kent hij niet.
[333]
Zou het zijn Zeeuwsche moeder Margaretha van Arnemuiden zijn geweest,
van wie Commines zijn nuchteren geest had? Het schijnt immers wel, dat
in Holland, ondanks den Henegouwschen Willem IV, den ijdelen avonturier,
de riddergeest vroegtijdig aan het afsterven was, terwijl juist
Henegouwen, waarmee het vereenigd was, altijd het echte land van den
ridderlijken adel is geweest. Bij het Combat des Trente was de beste aan
Engelsche zijde een zekere Crokart, een voormalige knecht van de heeren
van Arkel. Hij had in den oorlog groot fortuin gemaakt: wel 60.000
kronen en een stal met dertig paarden; daarbij had hij grooten roep van
dapperheid verworven, zoodat de koning van Frankrijk hem ridderschap en
een aanzienlijk huwelijk beloofde, als hij Fransch wilde worden. Deze
Crokart kwam met zijn roem en zijn rijkdom in Holland terug, en hield er
grooten staat; maar de Hollandsche heeren wisten nog wel, wie hij was,
en namen geen notitie van hem, zoodat hij terugkeerde naar het land,
waar men ridderlijke faam beter waardeerde. [334]
Wanneer Jan van Nevers zich gereedmaakt, om de reis naar Turkije te
ondernemen, waar hij Nicopolis zou vinden, laat Froissart he
|