oten; dat verdroot hem, dat
knaagde aan zijn gemoed. Op zijn tocht door het oosten van Frankrijk was
hij geherbergd geworden door een boer die hem eerst maar 't
allerschraalste voorzette, uit vrees dat de vreemdeling een bespieder
van den fiskus mocht wezen, een werktuig van de belastinggaarders des
konings, die 't weinigje weghaalden wat de kasteelheer overliet.
Gerustgesteld, deed hij den zwerver gul te goed met de vruchten van zijn
arbeid, die hij angstig verborgen moest houden wilden zij hem niet
ontnomen worden: ham en wijn en tarwebrood. En in de borst van den
nadenkenden gast ontkiemde "de onuitroeibare haat tegen de verdrukkers
van het volk."
Niet theoretisch maar door lichamelijke ervaring, had hij, de droomer
van droomen, kennis gewonnen van de kern aller maatschappelijke
verhoudingen: de verhouding der uitgebuite en uitbuitende klassen. Die
ervaring was een stuk van hem zelven geworden, een bitterheid in zijn
bloed, een scherpte in zijn denken. Zijn eigen verongelijking en die der
massa's waren saamgegroeid tot een gevoel.
Maar de grondslag van dat gevoel was uitsluitend empirisch: persoonlijke
ervaring en persoonlijke waardeering.
Zoo had hij al veel vergaard toen hij in Chambery neerstreek. Wat hem
ontbrak, wat hij voor alles noodig had, was het algemeene: een breed
fundament van kennis als intellektueele grondslag eener stelselmatige
wereldbeschouwing, en, op zedelijk gebied, beginselen voor zijn
handelen.
IV. GROEI
Mme de Warens, die hem wachtte, ontving hem met de mededeeling, dat zij
een werkkring voor hem gevonden had op 't kadaster. De vrije zwerver
werd in een bureaukraat veranderd: hoe hij 't werk-zelf en de
bureau-omgeving haatte, begrijpt men. Toch hield hij 't een poos uit,
waarschijnlijk tot aan den dood van Anet, een ernstige, stroeve, diepe
natuur, niet zonder grootheid, die een zeker gezag uitoefende in huis.
Muziekliefde ging steeds meer open in de volgende jaren, zij werd zijn
levensvervulling. Zijn droomerig zich-laten-drijven op het leven was een
kant van zijn wezen; de andere een felhartstochtelijk najagen der
dingen, in buien van opschuimenden wil. Hij wierp zich telkens op iets
of hij het wou verteren, en verteerde door de overmatige spanning zijn
eigen kracht. Nu was het de muziek-theorie: met zijn harde kop zat hij
te blokken op het "Traite de l'Harmonie" van Rameau, een dik boek en
duister; maar hij wou en zou het doorgronden. Zijn geheugen was een
zeef, alles liep weg
|