undels licht, klaterde langs de
zwellende tenten, waaronder de wind zich toornig miek.
Goedele lanterfantte een beetje, een toenemend belang stellend in de
doening van die werkzame menschen, ook om de koelte te vergeten, die
over haar en Ameye gezonken was. Ze verwonderde zich over 't een en 't
ander, lachte altemets luidop of werd weemoedig van deernisse.
--Aai-Jezes! Kijk hier!...
Een oud manneken was daar dichtebij, ronddrevelend met een houten
kistje, vol met muskaatnoten en kruidnagels. Zoo klein was hij, dat hij
zich gedurig met de ellebogen te voorschijn moest worstelen en alleen
zichtbaar werd door zijne uitbundige gebaren. Hij had luttele handjes.
Hij droeg een grijze veste, en een roste broek, bleek en donker
getafeld, slodderde om zijne kromme beenen. Hij dretste onhoorbaar op
palullige sloffen, en een roode halsdoek, geelgebloemd, waaide rond
zijnen korten hals. Zijn hoofd was rond en groot, en zijn gezichte, heel
nietig tusschen twee uitschelpende ooren, lonkte en loerde, uiterst sluw
en uiterst beweeglijk. Hij riep met een pieperig stemmeken:
--Nikske van doen?... Alla-dan, madameken,... alhier! alhier!
Hij zag Goedele, en hoe ze daar onthutst hem aan te kijken stond, en rok
zijn nekke naar heur uit, en kwam vriendelijk zijn:
--Toe-da, madameken, een dozijntje? Groffels, lijk er nievers meer te
vinden zijn--en lekker ook voor tandpijne! Hoeveel? 't Zijn de leste.
Hij merkte Ameye en werd seffens hoffelijk, aldoor buigend en groetend:
--Mijnheere!
Hij nam een kruidnagel met zijn duim en zijn wijsvinger en hief dien
omhooge, profijtelijk:
--'n Volle mate voor vijf centen!... Kijk nu toe! Zoo donker als de
nacht en zoo sappig als de lente! Ge moogt kijken, madameken, en
betasten ook... Alla-alla-de! een dozijn groffels voor 'n jong
huishouden....
Goedele bloosde, en Ameye moest den dwerg afwijzen met een strengen
blik. 't Oudje hinkte zijlings weg en schetterde in een uitval:
--Je-dan ... schoon koppel....
En 't gewone rumoer herbegon, breed en allerwege aanwezig, golvend over
de menigte, die langs de kramen scharrelde.
--Loopt ge aldus geerne in het razend gewoel? vroeg Ameye.
--Wel ja ik, redelijk.
--De tast van het volk is niet altijd zuiver....
--Zeker, maar ik voel me hier zoo volledig leven, zoo gezond en zoo
volledig. Ik weet niet--vandaag word ik mijn eigen zoo allerzijds
gewaar, en alles is mij goed. Ik ben lijk iemand die lang ziek te bedde
lag en nu uit mag ...
|