en geen wederzijdsch vertrouwen bewaren kunnen.
Aldus spreek ik nog maar van gezonde, billijke huwelijken. Onze
maatschappij is echter zoo ingesteld, dat over 't algemeen met een echte
liefde geen rekenschap gehouden wordt.
--O ja!...
Hij voelde hoe zij met nadruk dat zei en seffens droeve werd. Hij bleef
een oogenblik zwijgen en sprak nadien met een daling van zijn stemme:
--De liefde daarenboven is waar zij is, en wij, zijn niet meester over
haar. Wij zijn allemaal zoo'n zwakke, slaafsche schepsels, juffrouw.
En als de liefde buiten het huwelijk komt, wat kunnen wij doen?...
De liefde is _overal_ heilig.
--Dat wil zeggen: de liefde mag wispelturig zijn?
--De liefde is niet wispelturig, maar wij noemen altegauw liefde, wat
geen liefde is, wat een klein gevoel is zonder wortelingen. De liefde is
heilig, als zij grondelijk is en ons gansche vleesch beheerscht--en dan
heeft ze paal noch perk, en dan kennen wij geen mate om ze te meten en
geen banden om ze te dwingen. Dan is ze ons zelf, geheel en al, en
heilig ... en overal....
--Ik weet zoo geen liefde.
Hij boog zijn hoofd, precies om een hevig gestraal der zonne te
ontvluchten en zichtbaar hergingen rijzekens zijne lippen. Hij zag de
waterplaskens en de grijze droogten wegsleren onder zijne voeten. Op
deze stonde, waar ze beide stille voorttorten, ontstond er een wrevelig
ongemak. Goedele voelde dat hare oogen moe werden, lijk die van iemand,
die te lang in warme kamers bleef. Ze zei:
--We loopen buiten onzen weg!
Ze keerden zich alletwee naar links en rechts, en begonnen te lachen.
Ze waren nabij de St. Anne markt.
--Ja, sprak Ameye, we loopen buiten onzen weg....
Ze was tewege hem te vragen waarom hij zoo zonderling op zijn woorden
aandrong, maar ze gebaarde dat ze niet geluisterd had.
't Was hier een groote drukte. De menschen liepen dooreen in ijverig
bedrijf. De markt was zwaar van rumoerig leven. Vrouwen met paanders
drumden tegen malkander aan rond de kramen, en kozen hun waar, eromme
pootelend en tastend en wroetelend om niet bedrogen te worden. Uit een
zijstrate kwam een vlote stootkarrekens aangereden, met een gulden
vracht appelsienen beladen en door ruchtige meissens gevoerd. Voor 't
portaal van de St. Anne-kerke stond een liedjeszanger te brullen van "de
lieve Genoveva" binstdat zijn wijf, bezorgd voor al te strenge politie,
een endeken verder de wacht hield. En de zonne wemelde tusschen die
luidelijke beweging, smeet open haar b
|