, en zou mijnheer ons niet eens kunnen zeggen,
wat het grootste aantal zijn kan."
"Hoe dat, Koen?"
"Door berekening. Mijnheer kent den inhoud van den Nautilus en dus ook
de hoeveelheid daarin vervatte lucht; als mijnheer nu ook weet hoeveel
lucht elk mensch voor de ademhaling noodig heeft en dit vergelijkt
met de noodzakelijkheid waarin de Nautilus verkeert om elke vier en
twintig uur eens boven te komen...."
Koenraad eindigde zijn zin niet, maar ik begreep waar hij heen wilde.
"Ik begrijp u," zei ik, "maar hoewel die berekening gemakkelijk te
maken is, kan zij toch slechts een zeer onzekere uitkomst opleveren."
"Het doet er niet toe," drong Ned Land aan.
"Hoor dan eens," hernam ik: "elk mensch heeft ieder uur zooveel
zuurstof noodig als er in honderd liter zuivere lucht vervat is; dus
in vier en twintig uur de zuurstof van 2400 liter lucht. Nu moet men
berekenen hoeveel de Nautilus van deze hoeveelheid lucht bevatten kan."
"Juist," zei Koenraad.
"De inhoud van den Nautilus is 1500 ton, en een ton bevat duizend
liter; dus bevat de Nautilus 1500,000 liter lucht, dat door 2400
gedeeld...."
Ik berekende het snel op een stukje papier.
".... geeft 625; dat is dus te zeggen, dat de lucht die de Nautilus
bevat, juist genoeg zou zijn voor 625 menschen gedurende vier en
twintig uur."
"625!" herhaalde Ned.
"Doch gij kunt gerust aannemen," voegde ik er bij, "dat passagiers
en equipage bij elkander nog geen tiende deel van dit getal uitmaken."
"Dat is nog te veel voor drie menschen," mompelde Koenraad.
"Ik moet je dus alleen geduld aanraden, vriend Ned."
"En nog meer dan geduld," voegde Koen er bij, "onderwerping."
Koenraad had het juiste woord gekozen.
"Bovendien," hernam hij, "kan kapitein Nemo toch niet altijd naar
het Zuiden gaan! Hij moet toch eens ophouden, al was het maar voor de
ijsbank, en dan moet hij toch naar meer bezochte zeeen terugkeeren! Dan
is het tijd genoeg om de plannen van Ned Land weer op te vatten."
De Amerikaan schudde het hoofd, streek met de hand over het voorhoofd,
sprak geen woord meer en ging heen.
"Mijnheer vergunt mij zeker wel om een opmerking te maken," zei
Koenraad toen; "die arme Ned denkt aan alles wat hij niet krijgen
kan; zijn geheele vroegere leven komt hem weer voor den geest;
hij treurt om alles wat wij missen; zijn vroegere herinneringen
kwellen hem, zijn gemoed is vol; men moet hem begrijpen. Wat kan
hij hier uitrichten? Niets: hij is geen geleerd
|