ende, doordringt, werkt het aaneenrijgende, opsommende procede
niet meer vermoeiend. Levendige schilderingen van burgerlijke zeden,
lange behagelijke beschrijvingen van het vrouwelijk toilet breken de
eentonigheid. In zijn lang allegorisch gedicht _L'espinette amoureuse_
verkwikt Froissart u plotseling met een opsomming van wel zestig
kinderspelen, die hij als kleine jongen te Valenciennes te spelen
placht. [941] De litteraire dienst van den duivel der gulzigheid heeft
reeds een aanvang genomen. De savoureuze maaltijden van Zola, Huysmans,
Anatole France hebben reeds hun prototypen in de Middeleeuwen. Hoe glimt
de gulzigheid, als Deschamps en Villon lekkebaarden naar malsche boutjes.
Hoe smakelijk beschrijft Froissart de Brusselsche bonvivants, die den
vetten hertog Wencelijn omringen in den slag bij Baesweiler; zij hebben
hun knechten bij zich met groote flesschen wijn aan den zadelknop, met
brood en kaas, pasteien van zalm, forellen en paling, alles netjes in
kleine servetten gewikkeld; zoo staan zij de slagorde in den weg. [942]
Door haar gave voor het genre-achtige is de litteratuur van dien tijd in
staat, ook het nuchterste in vers te brengen. Deschamps kan in een
gedicht om geld manen, zonder van zijn gewone dichterniveau af te dalen;
hij bedelt in een reeks van balladen om een beloofden tabbert, om
brandhout, om een paard, om achterstallig salaris. [943]
Het is maar een schrede van het genre-achtige naar het bizarre, het
burleske, of als men wil: het breugheleske. Ook in dezen vorm van het
komische is de schilderkunst nog gelijkwaardig aan de litteratuur. Het
breughelsche element is in de kunst omstreeks 1400 reeds ten volle
aanwezig. Men vindt het in den Joseph op Broederlam's Vlucht naar Egypte
te Dijon, in de slapende krijgsknechten op de Drie Maria's bij het graf,
die aan Hubert van Eyck zijn toegeschreven. Niemand is in het opzettelijk
bizarre zoo sterk als Paul van Limburg. Een toeschouwer bij Maria's
tempelgang draagt een ellenhooge, kromme toovenaars-muts en mouwen van
een vadem lang. Burlesk is hij in de doopvont, die drie monsterachtige
maskers draagt met uitgestoken tong, en in de omlijsting van Maria en
Elisabeth, waar een held uit een toren een slak bevecht, een ander man
op een kruiwagen een varken kruit, dat den doedelzak speelt. [944]
Bizar is de litteratuur der vijftiende eeuw haast op elke bladzijde;
haar gekunstelde stijl, de zonderling fantastische aankleeding van haar
allegorieen getuigt
|