gen werd.
Zou Chastellain het besloten hebben met een edele ridderlijke
bespiegeling, na dezen ellendigen gruwel met zooveel verve te hebben
verteld? La Marche deed het: hij bericht ons van de schaamte, die toch
achterna den adel beving, dat men dit had aangezien. En daarom, zegt de
onverbeterlijke hofpoeet, liet God een ridderlijk tweegevecht volgen,
dat onschadelijk afliep.
Het conflict tusschen riddergeest en werkelijkheid vertoont zich het
duidelijkst, waar het ridderideaal zich tracht te doen gelden te midden
van den ernstigen krijg. Hoezeer ook het ridderideaal vorm en kracht
moge hebben gegeven aan den oorlogsmoed, het werkte toch in den regel op
de krijgvoering meer belemmerend dan bevorderend, daar het de eischen
der strategie opofferde aan die der levensschoonheid. Herhaaldelijk
stellen zich de beste aanvoerders, ja de koningen zelf, bloot aan de
gevaren van een romantisch krijgsavontuur. Eduard III waagt zijn leven
in een hachelijken aanslag op een convooi van Spaansche schepen. [293]
De ridders van koning Jan's orde van de Ster moeten zweren, dat zij in
den slag nooit verder zullen vluchten dan vier "arpents", anders hebben
zij te sterven of zich over te geven, welke zonderlinge spelregel
volgens Froissart terstond aan wel negentig het leven kostte. [294]
Wanneer Hendrik V van Engeland in 1415 den Franschen tegemoet gaat voor
den slag bij Azincourt, trekt hij bij vergissing op een avond het dorp,
dat zijn fouriers hem als nachtverblijf bestemd hadden, voorbij. Nu had
de koning, "comme celuy qui gardoit le plus les cerimonies d'honneur
tres loable", juist te voren gelast, dat de ridders, op verkenning uit,
hun wapenrok moesten afleggen, om niet in strijdgewaad terug te behoeven
te gaan. Toen hij nu zelf in wapenrok te ver vooruit was gegaan, kon hij
niet terug; hij overnachtte dus, waar hij gekomen was, en liet de
voorhoede dienovereenkomstig opschikken. [295]
Bij de beraadslaging over den grooten Franschen inval in Vlaanderen in
1382 verzet zich voortdurend ridderzin tegen krijgskunde: "Se nous
querons autres chemins que le droit,--voert men aan tegen de adviezen
van Clisson en Coucy, om langs onverwachte omwegen binnen te
dringen,--"nous ne monsterons pas que nous soions droites gens d'armes."
[296] Evenzoo gaat het bij een inval van Franschen aan de Engelsche kust
bij Dartmouth in 1404. De eene aanvoerder, Guillaume du Chatel, wil de
Engelschen in de flank vallen, daar dezen zich door een gracht op he
|