van die tweegevechten tusschen de fronten tot na de
Middeleeuwen voortduren; uit den tachtigjarigen oorlog kent men den
strijd van Breaute en Lekkerbeetje op de Vughtsche heide in 1600 en van
Lodewijk van de Kethulle tegen een grooten Albaneeschen ruiter voor
Deventer in 1591.
Het krijgsbelang en de tactiek drongen meestal de ridderlijke opvattingen
naar den achtergrond. De voorstelling, dat ook de veldslag zelf niet
anders is dan een eerlijk afgesproken kamp om het recht, komt nog telkens
naar voren, maar vindt zelden gehoor tegenover de eischen van het
krijgsbeleid. Het Engelsche leger stelt den Schotten voor, om uit hun
gunstige positie af te dalen in de vlakte, opdat men elkander kan
bestrijden. Wanneer de koning van Frankrijk geen toegang vindt om Calais
te ontzetten, stelt hij den Engelschen beleefd voor, ergens een slagveld
te bepalen. Willem van Henegouwen gaat nog verder: hij doet den
Franschen koning het voorstel, drie dagen wapenstilstand te houden, ten
einde in dien tijd een brug te bouwen, waardoor de legers elkaar kunnen
bereiken om slag te leveren. [302] In al die gevallen wordt het
ridderlijke aanbod geweigerd; het strategisch belang behield de
overhand, ook bij Philips den Goede, toen hij een zwaren strijd te
voeren had met zijn riddereer, omdat hem op een dag driemaal de veldslag
is aangeboden, en hij dien niet heeft aanvaard. [303]
Er bleef, ook al moest voor de werkelijke belangen het ridderideaal
zwichten, nog gelegenheid genoeg, om den oorlog fraai aan te kleeden.
Welk een bedwelming van fierheid moet er niet zijn uitgegaan van het
bonte en pralende krijgsdecoratief zelf! In den nacht voor Azincourt
sterken de beide legers, in de duisternis tegenover elkaar gelegen, hun
moed met de muziek der trompetten en bazuinen, en het wordt ernstig
beklaagd, dat de Franschen er niet genoeg hadden "pour eulx resjouyr",
en daardoor in lager stemming bleven. [304] In het laatst der vijftiende
eeuw komen de landsknechten met de groote trommels, [305] een ontleening
aan het Oosten. De trom met haar direct hypnotische, onmuzikale werking
beduidt treffend den overgang van het ridderlijke tijdperk naar het
modern-militaire; zij is een element in de mechaniseering van den krijg.
Omstreeks 1400 is al de schoone en half spelende suggestie van
persoonlijken wedijver in roem en eer nog in vollen fleur: door
helmteekens en blazoenen, vanen en wapenkreten behoudt de strijd een
individueel karakter en een element van spor
|