k opgesloten,
zweert, ten teeken van droefheid zijn baard niet te laten scheren, aleer
hij de vrijheid herkregen heeft. [256] Als Lumey dezelfde gelofte doet
met betrekking tot de wraak voor Egmond, hebben wij te doen met een
laatsten uitlooper eener zede, die in den verren voortijd heilige
beteekenis had gehad.
De zin der gelofte is in den regel, dat men zich een onthouding oplegt
als prikkel om het volbrengen der geloofde daad te verhaasten. Veelal is
het een onthouding in verband met spijzen. De eerste, dien Philippe de
Mezieres als ridder opnam in zijn Chevalerie de la Passion, was een
Pool, die in negen jaar niet zittende gegeten of gedronken had. [257]
Bertrand du Guesclin is zeer haastig met zulke geloften. De eene maal
geldt het een uitdaging van een Engelsch krijgsman: Bertrand verklaart,
slechts drie wijnsoepen te zullen gebruiken in naam der heilige
Drieeenheid, totdat hij den uitdager bestreden heeft. Een ander maal is
het, dat hij geen vleesch zal eten en zich niet zal uitkleeden, eer hij
Montcontour heeft genomen. Of zelfs, dat hij niet eten zal, eer hij met
de Engelschen tot een treffen gekomen is. [258]
De magische bedoeling, die bij dat vasten op den achtergrond ligt, was
natuurlijk een edelman der veertiende eeuw niet meer bewust. Voor ons
spreekt zulk een ondergrond vooral zeer direct uit het veelvuldig
gebruik van kluisters als teeken van een gelofte. Op 1 Januari 1415 doet
hertog Jean de Bourbon, "desirant eschiver oisivete, pensant y acquerir
bonne renommee et la grace de la tres-belle de qui nous sommes
serviteurs", de gelofte om met zestien andere ridders en knapen
gedurende twee jaar elken Zondag aan het linkerbeen een boei als van een
gevangene te dragen, de ridders in goud, de knapen in zilver, totdat hij
zestien ridders vindt, die het gezelschap willen bestrijden in een
gevecht te voet "a outrance". [259] Jacques de Lalaing ontmoet te
Antwerpen in 1445 een Siciliaanschen ridder Jean de Boniface, die als
"chevalier aventureux" van het hof van Arragon gekomen is. Hij draagt
aan het linkerbeen een ijzer, zooals de slaven het dragen, hangende aan
een gouden keten, een "emprise" ten teeken dat hij vechten wou. [260] In
den roman van den _Petit Jehan de Saintre_ draagt de ridder Loiselench
twee gouden ringen aan arm en been, elk aan een gouden keten, totdat hij
een ridder vindt, die hem "verlost" van zijn emprise. [261] Want zoo
heet het: "delivrer"; men raakt het teeken aan, als het gaat "pour
|