nkrijk te
beginnen: _Le Voeu du Heron_. Het is een verhaal van geringe historische
waarde, maar de geest van barbaarsche woestheid, die er uit spreekt, is
wel geschikt, om het wezen der ridderlijke gelofte te leeren kennen.
De graaf van Salisbury zit bij het feestmaal aan de voeten van zijn
dame. Als zijn beurt om een gelofte te doen gekomen is, verzoekt hij
de geliefde, om een vinger op zijn rechteroog te leggen. Wel twee,
antwoordt zij, en drukt met twee vingers het rechteroog van den ridder
toe. "Belle, est-il bien clos?" vraagt deze. "Oyl, certainement."
"Welaan dan," zegt Salisbury, "dan gelove ik aan God almachtig en zijn
zoete Moeder, dit oog niet weer te openen, om geen smart of kwelling,
eer ik in Frankrijk den brand gestoken heb in 's vijands land en de
mannen van koning Philips bestreden":
"Or aviegne qu'aviegne, car il n'est autrement.
--Adonc osta son doit la puchelle au cors gent,
Et li iex clos demeure, si que virent la gent." [252]
De werkelijkheid, die dit geval weerspiegelt, blijkt uit Froissart: hij
zag inderdaad Engelsche heeren, die een oog met een lap bedekt hielden
ter voldoening aan de gelofte, om slechts met een oog te zien, totdat
zij dapperheid in Frankrijk hadden verricht. [253]
De bijzondere wildheid spreekt in _Le Voeu du Heron_ nog sterker uit de
gelofte van Jehan de Faukemont, die klooster noch altaar, zwangere vrouw
noch kind, vriend noch maag wil sparen, om koning Eduard te dienen.
Tenslotte verzoekt de koningin, Philippa van Henegouwen, haar gemaal,
ook een gelofte te mogen doen.
"Adonc, dist la roine, je sai bien, que piecha [254]
Que sui grosse d'enfant, que mon corps senti l'a.
Encore n'a il gaires, qu'en mon corps se tourna.
Et je voue et prometh a Dieu qui me crea....
Que ja li fruis de moi de mon corps n'istera, [255]
Si m'en ares menee ou pais par de-la
Pour avanchier le veu que vo corps voue a;
Et s'il en voelh isir, quant besoins n'en sera,
D'un grant coutel d'achier li miens corps s'ochira;
Serai m'asme perdue et li fruis perira!"
Een huiverend stilzwijgen ontvangt de godslasterlijke gelofte. De dichter
zegt enkel:
"Et quant li rois l'entent, moult forment l'en pensa,
Et dist: certainement, nuls plus ne vouera."
Haar en baard, overal immers de dragers van magische potentie, hebben
nog bij de geloften der Middeleeuwen een bijzondere beteekenis.
Benedictus XIII, de paus van Avignon, en daar feitelij
|