malen
gevoelde, niet als onstuimige hartstocht maar als zinnelijke
verteedering en teedere zinnelijkheid, maakte de krachtstroom in hem
levend, joeg dien door zijn bloed, door zijn hart, door zijn hersens,
verscherpte de doezelige omtrekken zijner verbeeldingen, ontwarde de
vervlochten slingeringen zijner gedachten. Slechts eenmaal in zijn leven
schreef hij, gedragen alleen door het andere beginsel in hem: het
moreele, de hartstocht voor deugd, voor gelijkheid en vrijheid. Wat hij
toen schreef werd hol en retorisch, van een gloed die niet verwarmde.
In zijn herinnering bleef de liefde van zijn jeugd, die van nu af aan
wast in zijn hart en een tijdlang alles opeet, voortleven, niet als
passie, onrust van begeeren, maar als teedere aanhankelijkheid, zachte
overgave, volheid van rust en vertrouwen. Zijn liefde voor Mme de Warens
was een dier grensgevoelens waarin al wat menschelijke affektie teeders
heeft, zich vermengt. En zulk een liefde te gevoelen zonk in hem als de
hoogste gelukzaligheid. Wie slechts de hartstocht der liefde kent, heeft
hij getuigd in de "Bekentenissen", kent niet de zachtste zachtheid des
levens. "Ik ken een zachter gevoel, minder onstuimig misschien, maar
duizendmaal heerlijker, dat somtijds wel, somtijds niet samengaat met
liefde-hartstocht. Enkele vriendschap is dit gevoel niet, het is
teederder; ik kan mij niet denken, dat 't zou bestaan voor een wezen van
hetzelfde geslacht. Want zoo iemand een goed vriend is, ben ik dat en
toch heb ik voor wien ook mijner vrienden nimmer dit gevoeld."
Het zoete schemergevoel tusschen vriendschap en liefde, dat 't hart niet
doet zich verteren in verlangen, maar zacht en welig uitzetten als een
vrucht in zomertijd, was 't sterkste element, 't wezenlijke in de liefde
van Rousseau voor Mme de Warens. Dit gevoel deed hem groeien.
Daarom is het lieftallige maar vlakke wezen dat hem nooit begreep, in de
tien jaren dat hij van jongeling tot man rijpte, de groote vormende
kracht in zijn leven geweest. Zij ontbolsterde den schuwen knaap,
polijstte den verwilderden zwerver, leerde den houterigen burgerzoon
goede manieren en korrekt fransch. Zij gaf hem wat zij zelve bezat aan
weten, een weinig oppervlakkige kennis van de fransche filosofie en
literatuur van den tijd, en van de opkomende burgerlijke engelsche
prozaliteratuur, zooals Addison (in vertaling). Zij gaf hem het vernisje
van wereldwijsheid dat zij zelf had verworven door een beetje lezen en
ervaring en in ge
|