FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   43   44   45   46   47   48   49   50   51   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67  
68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   >>   >|  
maar den jongen Jood klonken deze dingen vreemd in de ooren. Het was zoo geheel anders dan hij gewoon was. De wetten en zeden van zijn volk lieten satire noch humor toe, geen wonder dus dat hij met gemengde gewaarwordingen naar zijn vriend luisterde, het eene oogenblik verontwaardigd, het andere niet wetende wat er van te maken. Messala's hooghartige houding had hem dadelijk onaangenaam getroffen, weldra werd zij hem zeer hinderlijk, ten slotte onverdragelijk. In zulke gevallen is men licht geneigd tot toorn, en niet dan met de grootste moeite bedwong Juda zich, om met een stijf lachje te kunnen zeggen: Ik heb wel eens hooren beweren, dat er menschen zijn, die met hunne toekomst kunnen spotten; ik bemerk dat ik niet tot hun getal behoor. De Romein zag hem onderzoekend aan en zeide: Waarom zou men de waarheid niet even goed in schertsenden vorm mogen voorstellen, als in een parabel? Onlangs ging de groote Fulvia visschen; zij ving meer dan het geheele overige gezelschap te samen. De reden daarvan was, zeide men, dat zij een gouden haak aan haar hengel had. --Dan was wat gij daar straks zeidet niet alles in scherts gezegd? --Vriend Juda, ik zie dat ik u niet genoeg geboden heb. Zoodra ik prefect ben, met Juda om mij te verrijken, maak ik u tot hoogepriester. Juda wendde zich toornig af. --Ga niet heen, bad Messala. De ander bleef besluiteloos staan. --Groote goden, Juda, wat wordt het warm! riep de Romein, om een wending aan het gesprek te geven. Laat ons een plekje in de schaduw zoeken. Maar Juda antwoordde koel: Het is beter als wij van elkander gaan. Ik wilde dat ik niet gekomen was. Ik zocht een vriend en vond-- --Een Romein, vulde Messala aan. Juda balde de vuisten krampachtig; maar zich nogmaals bedwingende ging hij heen. Messala stond op, nam zijn mantel, wierp dien over zijn schouder en volgde zijn vriend. Toen hij hem ingehaald had legde hij zijn hand op Juda's schouder en liep naast hem voort. Weet gij nog wel, zeide hij, dat wij als kinderen altijd zoo liepen, ik met mijn hand op uw schouder? Laat ons zoo voortgaan tot aan de poort? Messala deed klaarblijkelijk zijn best om ernstig en vriendelijk te zijn; maar zijn gelaat behield de gewone spotachtige uitdrukking. Juda onttrok zich niet aan dat bewijs van toenadering. --Gij zijt een knaap, ik ben een man; sta mij toe als man tot u te spreken. Het zelfbehagen, waarmede de Romein dit zeide, was werkelijk eenig. Mentor, den jongen Tele
PREV.   NEXT  
|<   43   44   45   46   47   48   49   50   51   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67  
68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   >>   >|  



Top keywords:

Messala

 

Romein

 

vriend

 

schouder

 

kunnen

 

jongen

 

waarmede

 

plekje

 

schaduw

 

wending


zoeken

 

gesprek

 

werkelijk

 

zelfbehagen

 

elkander

 

antwoordde

 

spreken

 

hoogepriester

 
wendde
 

toornig


verrijken

 
genoeg
 

geboden

 

Zoodra

 

prefect

 

Groote

 

besluiteloos

 

Mentor

 

ingehaald

 
volgde

gelaat
 

vriendelijk

 

ernstig

 

klaarblijkelijk

 
liepen
 
voortgaan
 
altijd
 

kinderen

 
behield
 

krampachtig


toenadering

 

vuisten

 

nogmaals

 

bewijs

 

gewone

 

mantel

 

spotachtige

 

uitdrukking

 

bedwingende

 

onttrok