, zooals zij den volmaakten ridder
betaamt: _Le livre des Cent ballades_. [214] Goed, waarom niet? Maar
zeven jaren later, wanneer hij als mentor van den jongen hertog van
Nevers (later Jan zonder Vrees) het roekelooze ridderavontuur heeft
meegemaakt van den krijgstocht tegen sultan Bajazid: wanneer hij de
ontzettende ramp van Nicopolis heeft beleefd, waar al zijn drie vroegere
dichtgezellen het leven verloren, wanneer hij de krijgsgevangen
adellijke jeugd van Frankrijk voor zijn oogen heeft zien slachten, zou
men dan een ernstig krijgsman niet bekoeld wanen voor dat hoofsche spel
en dien ridderlijken waan? Het moest hem leeren, dunkt ons, de wereld
niet langer door dat gekleurde glaasje te zien. Doch neen, ook verder
blijft zijn zin aan het cultiveeren van de ouderwetsche ridderlijkheid
gewijd, getuige zijn stichting van de orde "de la dame blanche a l'escu
verd", ter verdediging van verdrukte vrouwen, waarmee hij partij koos in
het fraaie tijdverdrijf van den litterairen strijd tusschen het strenge
en het frivole liefdesideaal, die sedert 1400 de Fransche hofkringen
opwond.
De gansche aankleeding van de edele liefde in litteratuur en
gezelschapsleven schijnt ons dikwijls ondragelijk fade en louter
belachelijk. Het is het lot van elken romantischen vorm, die als
instrument der passie versleten is. In het werk der velen, de
gekunstelde versjes, de kostbaar gearrangeerde tournooien, heeft de
passie uitgeklonken; zij klinkt enkel nog door de stem van de zeer
enkelen. Maar welke beteekenis al dat werk, als litteratuur of kunst
minderwaardig, gehad heeft als levenstooi, als gevoelsuitdrukking, kan
men enkel beseffen door de levende passie zelf er weer in te blazen.
Wat helpt bij het lezen der minnedichten en tournooibeschrijvingen alle
kennis en levendige voorstelling der historische details, zonder het
zien van de oogen, licht en duister, onder de meeuwenvlucht der
wenkbrauwen en de smalle voorhoofden, die al eeuwen tot stof zijn
geworden, en die eenmaal belangrijker zijn geweest dan al de
litteratuur, die als puin blijft opgehoopt?
Thans kan slechts meer een toevallig glimplicht ons even de
gepassioneerde beteekenis van die cultuurvormen duidelijk doen zien.
In het gedicht _Les voeux du heron_ spreekt Jan van Beaumont, tot het
afleggen van zijn ridderlijke strijdgelofte aangespoord:
"Quant sommes es tavernes, de ces fors vins buvant,
Et ces dames deles (naast ons) qui nous vont regardant,
A ces gorgues
|