lucht, en
ook vlugger, doch geen enkel stuk waterwild, dat een schot waard was,
had zich nog aan ons voorgedaan, toen ik den kapitein plotseling
zijn geweer zag aanleggen en daarmede tusschen de waterplanten een
beweegbaar voorwerp volgen. Het schot ging af, ik hoorde een licht
gesis, en als door den bliksem getroffen viel op eenige passen voor
ons een dier neder.
Het was een prachtige zeeotter, het eenige viervoetige dier dat
bepaald de zee bewoont. Het dier was anderhalven meter lang, en
waarschijnlijk zeer kostbaar; het vel was op den rug kastanjebruin
en aan den buik zilverwit; het was eene prachtige huid, welke op
de Russische en Chineesche markten zeer gezocht zou zijn geweest;
ik schatte die vacht om hare fijnheid en glans ten minste op 2000
frank. Ik bekeek dit zonderlinge zoogdier nauwkeurig; het had een
ronden kop, korte oortjes, ronde oogen, witte snorren, zooals van een
kat, aan de pooten zwemvliezen en nagels, en een dikken staart. Dit
kostbare vleeschvretende dier, waarop de visschers fel jacht maken,
wordt hoe langer hoe zeldzamer, en huist thans voornamelijk in de
noordelijke streken van den Grooten Oceaan, waar het mogelijk weldra
geheel zal uitsterven.
De matroos van de Nautilus nam het dier op, hing het over den schouder
en wij vervolgden onzen weg.
Gedurende een uur hadden wij eene zandvlakte voor ons; er waren
somwijlen hoogten in, die de oppervlakte der zee tot op twee meter
naderden. Dan zag ik boven ons hoofd ons beeld zeer nauwkeurig
teruggekaatst doch natuurlijk onderste boven; het was een troepje dat
onze bewegingen en gebaren volkomen nabootste, doch het ging met de
beenen in de lucht en het hoofd naar beneden voorwaarts.
Een ander verschijnsel was, dat ik dikwijls dikke wolken zeer snel
over ons heen meende te zien drijven; maar toen ik daar over nadacht,
begreep ik, dat die wolken slechts ontstonden door de zware golven,
wier met schuim bedekte koppen ik uit elkander zag stuiven. Zelfs
bemerkte ik van tijd tot tijd het snelle voorbijvliegen van groote
vogels, welke over het watervlak schoren.
Bij die gelegenheid was ik getuige van een der schoonste schoten,
welke ooit een jagershart hebben doen kloppen. Een groote vogel
met breede vlucht dreef voor den wind op ons af. De makker van
den kapitein legde aan en schoot, toen de vogel nog op eenige meter
boven de oppervlakte was; het dier viel getroffen neder dicht bij den
behendigen schutter, die zich van zijn buit meester maakte; he
|