oeuvres niet beginnen, welke d'Urville
met zijn korvetten aanving om weder vlot te raken. De Astrolabe en
de Zelee zijn vergaan, doch mijn Nautilus loopt geen gevaar. Morgen
zal het hoogtij op het bepaalde uur het vaartuig oplichten, en wij
zullen onzen tocht door de zee kunnen voortzetten."
"Kapitein," zeide ik, "ik twijfel niet...."
"Morgen," voegde de kapitein er bij, terwijl hij opstond, "morgen
middag twintig minuten voor drieen, zal de Nautilus vlot worden,
en zonder schade de Torrestraat verlaten."
Toen hij deze woorden kortaf gezegd had, maakte hij eene lichte
buiging; hij gaf mij dus mijn afscheid, en ik ging naar mijne hut. Daar
vond ik Koenraad, die wenschte te weten welken uitslag mijn gesprek
met den kapitein gehad had.
"Mijn jongen," zeide ik, "toen ik de meening uitte dat zijn Nautilus
door de wilden bedreigd werd, heeft de kapitein mij op schertsenden
toon geantwoord. Ik kan u dus slechts een ding antwoorden: vertrouw
op hem, en ga gerust slapen."
"Heeft mijnheer mij niet noodig?"
"Neen, mijn vriend, maar wat doet Ned Land?"
"Vriend Ned maakt eene kangoeroe-pastij klaar, die verbazend lekker
moet worden," antwoordde Koenraad.
Ik bleet alleen, en ging naar bed, doch sliep vrij slecht. Ik hoorde
de wilden op het plat heen en weder loopen en tusschen beiden een
oorverdoovend geschreeuw aanheffen. Zoo ging de nacht voorbij,
zonder dat de equipage uit hare gewone traagheid scheen opgewekt
te worden. Zij scheen zich evenmin om die wilden te bekreunen,
als de bezetting van een geblindeerd fort om de muizen, die over de
blindeering loopen.
Ik stond 's morgens om zes uur op. Het luik was niet open. De lucht
werd dus niet ververscht, maar de vergaarbakken, welke om alle
mogelijke gebeurtenissen te voorkomen, gevuld waren, begonnen te
werken en brachten eenige kubieke meter zuurstof in de Nautilus.
Ik bleef tot twaalf uur in mijne kamer zitten werken, zonder den
kapitein slechts een oogenblik gezien te hebben. Men scheen aan boord
geen enkel toebereidsel te maken om te vertrekken. Ik wachtte nog
eenigen tijd en ging toen naar het salon. De pendule wees half drie;
in tien minuten moest de vloed zijne grootste hoogte bereikt hebben,
en als de kapitein geen dwaze belofte gedaan had, dan zou de Nautilus
onmiddellijk vlot raken; anders zouden er heel wat maanden verloopen,
voordat zij deze klippen verlaten kon.
Weldra voelde ik echter eenige trilling in het vaartuig; ik hoorde
de kalk- en koraa
|