Terwijl kapitein Nemo zoo sprak, veranderde hij geheel van gelaat en
wekte in mij eene buitengewone ontroering op.
"Daar," voegde hij er nog bij, "is het ware leven! Ik zou haast kunnen
droomen van de stichting van zeesteden, verzamelingen van onderzeesche
huizen, die even als de Nautilus elken morgen aan de oppervlakte
der zee versche lucht zouden komen inademen, vrije onafhankelijke
steden zooals er nergens gevonden worden! En nog, wie weet of niet
eenig tiran...."
De kapitein eindigde zijn volzin met een driftig gebaar; daarna richtte
hij zich rechtstreeks tot mij, als om sombere denkbeelden te verjagen,
en vroeg mij:
"Mijnheer Aronnax, weet gij hoe diep de Oceaan is?"
"Ik weet ten minste," zeide ik, "wat de voornaamste peilingen ons
geleerd hebben."
"Zoudt gij mij die kunnen opnoemen, opdat ik ze des noods kan nagaan?"
"Hier hebt ge er vast eenigen, welke mij te binnen schieten,"
antwoordde ik. "Als ik mij niet bedrieg, heeft men in het noorden van
den Atlantischen Oceaan eene gemiddelde diepte gevonden van 8200 meter,
en in de Middellandsche Zee van 2500 meter. De merkwaardigste peilingen
zijn in het zuiden van den Atlantischen Oceaan bij den 35sten graad
gedaan; daar is het dieplood op 12000, 14091 en 15149 afgedaald. Men
berekent dat als de bodem der zee gelijk werd gemaakt hare gemiddelde
diepte ongeveer 7000 meter zou bedragen."
"Zeer goed, mijnheer," antwoordde de kapitein, "doch wij zullen u hoop
ik iets beters toonen. Wat de gemiddelde diepte van dit gedeelte van
de Stille Zuidzee aangaat, zoo deel ik u mede dat zij slechts 4000
meter bedraagt."
Na deze woorden verdween de kapitein door het luik; ik volgde hem,
en trad het salon binnen; de schroef begon aanstonds te werken en de
log toonde eene snelheid van twintig kilometer in 't uur aan.
Kapitein Nemo bezocht mij slechts zeer zelden in de daarop volgende
weken: nu en dan vertoonde hij zich een oogenblik. Zijn eerste stuurman
wees geregeld met punten op de kaart den weg aan, welken de Nautilus
volgde, zoodat ik dien geregeld kon nagaan.
Koenraad en Land brachten een groot deel van den tijd met mij
door. Koenraad had aan zijn vriend wonderen van onze wandeling verteld,
en deze had er nu spijt van dat hij ons niet had vergezeld. Maar
ik hoopte dat de gelegenheid zich nog wel eens zou voordoen om die
onderzeesche bosschen te bezoeken.
Bijna dagelijks openden zich gedurende eenige uren de wanden der zaal,
en wij werden niet moede om de
|