toch wel eens
wezens op kunnen wonen, die minder kiesch dan wij op het soort van
wild waren!"
"Nu, nu!" riep Ned, met eene beteekenisvolle beweging zijner
kakebeenen.
"Wat, Ned?" riep Koenraad.
"Ik begin waarachtig te begrijpen," hervatte de Amerikaan, "hoe
pleizierig het menscheneten zijn moet!"
"Ned, Ned, wat zegt gij daar?" antwoordde Koen. "Gij een menscheneter:
maar dan zou ik niet meer veilig bij u zijn, met wien ik mijne hut
moet deelen. Zal ik dan nog eens half opgegeten wakker worden?"
"Hoor eens, vriend Koen, ik houd veel van u, maar niet genoeg, om u
zonder noodzaak op te pruimen."
"Ik vertrouw het maar half!" zeide Koenraad. "Komaan op de jacht;
wij moeten volstrekt een stuk wild schieten om dien kannibaal tevreden
te stellen, of anders zal mijnheer op een morgen niets anders vinden
dan wat brokken van een knecht om hem te bedienen."
Onder het houden van dergelijke gesprekken drongen wij in het
sombere woud door, en doorkruisten dit gedurende twee uur in allerlei
richtingen. Het toeval diende ons in het vinden van eetbare planten,
en een van de nuttigste boomen uit de keerkringsstreken verschafte
ons een kostbaar voedsel, hetwelk aan boord ontbrak. Ik bedoel den
broodboom, die op het eiland Gueboroar veelvuldig voorkomt; deze
boom onderscheidde zich van de andere door een rechten en 14 meter
hoogen stam. De top was van bevalligen ronden vorm, en droeg groote
gelobde bladeren; uit die bladerenkroon kwamen groote ronde vruchten
van een decimeter lang, welke uitwendig zoo met stekels bezet waren,
dat zij daardoor den schijn hadden van zeshoekig te zijn. Het is
een nuttige boom, waarmede de natuur die streken, waar het graan
ontbreekt, voorzien heeft en die zonder veel arbeid te vorderen,
gedurende acht maanden van het jaar vruchten geeft.
Ned Land kende die vruchten wel; hij had er bij zijne talrijke reizen
meermalen van gegeten, en hij wist ze goed open te krijgen. Toen hij
ze zag werd zijne begeerte aanstonds opgewekt, en hij kon zich niet
langer bedwingen.
"Ik mag sterven, mijnheer," zeide hij, "als ik niet van dien broodboom
eet."
"Eet er van op uw gemak, vriend Ned; wij zijn hier om alles te
beproeven; doe het dus."
"Het zal niet lang duren!" zeide de Amerikaan, en met eene lens
gewapend stak hij een hoop dood hout in den brand, dat weldra, helder
opflikkerde. Gedurende dien tijd zochten Koen en ik de beste vruchten
van den broodboom bijeen. Enkelen waren nog niet rijp genoeg, e
|