n die twee maanden
geen tijd hebben gehad om ons te vervelen. Het laatste wat wij zien
is altijd nog het meest verbazingwekkende, en als dat zoo doorgaat,
weet ik niet waarmede het eindigen moet. Ik geloof dat wij zulk eene
gelegenheid nooit weder krijgen."
"Nooit, Koen."
"En bovendien is die mijnheer Nemo, die een goeden naam draagt,
ons evenmin hinderlijk alsof hij niet bestond."
"Het is zooals ge zegt, Koen."
"Ik denk dus, als mijnheer 't mij niet kwalijk neemt, dat een gelukkig
jaar er een is, waarin wij alles zouden kunnen zien."
"Alles zien, Koen? Dat zou misschien wat lang duren. Maar wat denkt
Ned Land er van?"
"Ned Land denkt juist het tegenovergestelde als ik," antwoordde
Koenraad. "Hij is veel te veel aan het stoffelijke gehecht, en maakt
een afgod van zijn maag. Visschen bekijken en altijd visschen eten
is voor hem niet genoeg. Dat hij wijn, brood en vleesch moet missen
bevalt niemendal aan onzen Amerikaan, die gewoon was biefstuk te eten,
en niet bang was voor brandewijn of jenever, hoewel altijd met mate."
"Wat mij betreft, Koen, daar heb ik geen verlangst naar, en ik kan
mij in den leefregel hier aan boord nog wel schikken."
"Ik ook," antwoordde Koenraad; "ik denk er dus even sterk over om te
blijven als Ned om te vluchten. Als dus het nieuw begonnen jaar voor
mij niet goed is, dan zal het voor hem goed zijn, en omgekeerd. Op
die wijze zal er toch altijd iemand tevreden zijn. Kortom, ik wensch
mijnheer veel heil en zegen in 't nieuwe jaar."
"Ik dank u, Koen; doch gij moet uw nieuwjaarsfooi tot later uitstellen,
en u daarvoor nu maar tevreden stellen met een hartelijken handdruk. Ik
heb niets anders te geven."
"Mijnheer is nooit zoo gul geweest," zeide Koenraad, en daarmede ging
hij heen.
Den volgden dag hadden wij reeds 11340 kilometer afgelegd sedert
ons vertrek uit de Japansche zee. Voor de Nautilus strekte zich de
gevaarlijke Koralenzee uit aan de noordoostkust van Australie. Ons
vaartuig liep op eenige kilometers afstands langs die gevaarlijke bank,
waarop de schepen van Cook 10 Juni 1770 bijna vergaan waren. Het schip
waarop deze zeevaarder zich bevond stootte op een rif, en zoo het
niet zonk was dit alleen te danken aan de toevallige omstandigheid,
dat het stuk koraal dat door den schok van de klip was afgestooten
in de daardoor ontstane opening bleef vastzitten.
Ik had gaarne dit 1400 kilometer lange rif eens bezocht, waartegen
de altijd ontstuimige zee met donderend gew
|