heel in muzikale verrukking verloren.
"Kapitein!" zeide ik.
Hij hoorde mij niet.
"Kapitein!" zeide ik nog eens, en raakte zijne hand aan. Hij sidderde,
en terwijl hij zich omkeerde, zeide hij:
"O, zijt gij het mijnheer de professor? Welnu, hebt gij eene goede
jacht gehad, en schoone planten verzameld?"
"Ja, kapitein," zeide ik, "maar wij hebben ongelukkig een troep
tweevoetige wezens achter ons aan gekregen, wier nabijheid ons vrij
verontrustend toeschijnt."
"Wat soort van wezens?"
"Wilden."
"Wilden!" antwoordde de kapitein op spotachtigen toon. "En gij
verwondert u, mijnheer, dat als gij ergens voet aan wal zet er wilden
te vinden? Wilden, waar zijn die niet? En bovendien, zijn die wilden
erger dan alle anderen?"
"Maar kapitein...."
"Wat mij aangaat, mijnheer, ik heb overal wilden ontmoet."
"Welnu," antwoordde ik, "als gij ze niet bij u aan boord wilt hebben,
dient gij eenige voorzorgsmaatregelen te nemen."
"Wees gerust, mijnheer de professor, gij behoeft u daar zoo bang niet
voor te maken."
"Maar die inboorlingen zijn talrijk."
"Hoeveel hebt gij er geteld?"
"Een honderdtal ten minste."
"Mijnheer Aronnax," hernam de kapitein, die zijne vingers weer over
de toetsen van het orgel liet gaan; "als al de inboorlingen van
Nieuw-Guinea op dat strand bij elkander waren, dan zou de Nautilus,
niets van hunne aanvallen te vreezen hebben!"
Zijne handen bewogen zich over de klavieren van zijn instrument,
waarbij ik opmerkte dat hij alleen de zwarte toetsen aanraakte,
zoodat de door hem gespeelde melodien bijzonder veel op Schotsche
geleken. Weldra had hij mijne tegenwoordigheid vergeten, en was in
droomerijen verdiept, waaruit ik hem niet zocht op te wekken.
Ik ging weer op het plat. De nacht was reeds gevallen, want onder
deze breedte gaat de zon spoedig zonder schemering onder. Ik zag
het eiland Gueboroar slechts even; maar talrijke vuren op het strand
bewezen mij dat de inboorlingen er niet aan dachten om ons te verlaten.
Ik bleef gedurende eenige uren alleen; dan dacht ik aan die
inboorlingen zonder ze te vreezen, want het onwrikbare vertrouwen van
den kapitein had zich ook van mij meester gemaakt; dan vergat ik ze
weer, om de pracht van den sterrenhemel in deze tropische gewesten
te bewonderen, ik vloog in gedachten met die sterren, welke mijn
vaderland binnen weinige uren zouden verlichten, naar Frankrijk
mede. De maan schitterde aan het uitspansel; ik dacht er aan dat
die trouwe
|