aaid, en ik zag ze niet zonder ongerustheid naderen.
Het was duidelijk dat die Papoea's reeds met Europeanen in aanraking
waren geweest, en hunne schepen kenden. Maar wat moesten zij wel denken
van dien langen ijzeren cylinder, zonder mast of schoorsteen? Niets
goeds, want zij waren eerst op eerbiedigen afstand gebleven;
toen zij hem echter onbeweeglijk zagen liggen, vatten zij moed,
en wilden er nader kennis mede maken; doch juist die kennismaking
moest belet worden. Onze geweren, wier schot geen knal gaf, konden
dien inboorlingen slechts weinig vrees inboezemen, daar zij slechts
eerbied hebben voor geraasmakende vuurwapenen. De bliksem zou ook
zonder den donder de menschen niet verschrikken, hoewel het gevaar
in het eerste en niet in het geraas gelegen is.
Op dit oogenblik naderden de prauwen dichter bij de Nautilus, en het
regende pijlen om ons heen.
"Te drommel, het hagelt," riep Koenraad, "misschien is het wel
vergiftigde hagel!"
"Ik zal den kapitein waarschuwen," zeide ik, naar binnengaande.
Ik ging naar het salon en omdat ik er niemand vond, waagde ik het om
aan de deur van Nemo's kamer te tikken.
"Binnen!" riep men; ik trad binnen en vond den kapitein verdiept in
eene berekening, waarin allerlei stelkundige formulen de hoofdrol
speelden.
"Hinder ik u ook?" vroeg ik uit beleefdheid
"Ja, mijnheer," was het korte antwoord; "doch ik geloof dat gij
ernstige redenen hebt om bij mij te komen!"
"Inderdaad; wij zijn omringd door prauwen, en zullen binnen weinige
minuten zeker door honderden wilden worden aangevallen.'"
"Zoo," zeide de kapitein bedaard, "zijn zij met hunne prauwen gekomen?"
"Ja kapitein."
"Welnu, dan is het immers genoeg als het luik gesloten wordt?"
"Juist, en ik kwam u zeggen...."
"Niets is gemakkelijker," zeide Nemo, en op een electrieken knop
drukkende, gaf hij daartoe aan de wachthebbende matrozen bevel.
"Het is reeds geschied, mijnheer," zeide hij na eenige
oogenblikken. "De sloep is op hare plaats en het luik is dicht. Gij
vreest toch zeker niet dat die heeren de wanden van mijn vaartuig
verbrijzelen zullen, waar de kogels van uw fregat zelfs geen schade
aan toebrachten!"
"Neen, kapitein, maar er bestaat nog een ander gevaar."
"Welk, mijnheer?"
"Morgen ochtend moet gij het luik weder openen om de lucht in de
Nautilus te ververschen."
"Zeker, mijnheer, omdat ons vaartuig evenals de walvisschen ademt."
"Maar als op dat oogenblik de Papoea's op het plat zi
|