aarts richten? Zou
hij om de Kaap de Goede Hoop en verder om Kaap Hoorn varen om tot
aan de Zuidpool door te dringen. Zou hij soms ook naar den Grooten
Oceaan terug keeren waar zijn Nautilus zulk een gemakkelijk vaarwater
vond? De toekomst zou het ons leeren.
Den 14den Januari waren wij tusschen alle klippen en eilanden door
eindelijk weder in volle zee. De snelheid van de Nautilus werd
aanmerkelijk minder, en zeer wispelturig in hare bewegingen, dreef
zij dan eens onder dan op de zee.
Gedurende dit gedeelte der reis nam de kapitein belangrijke
proeven voor den verschillenden warmtegraad der zee op onderscheiden
diepte. Gewoonlijk verkrijgt men die gegevens met vrij samengestelde
instrumenten, wier opgaven op zijn minst genomen twijfelachtig zijn,
hetzij men daartoe peilingen doet met thermometers; wier glazen
buizen dikwijls door den druk van het water breken, hetzij men dit
ten uitvoer brengt met werktuigen wier samenstelling gegrond is op
de veranderlijkheid van weerstand der metalen tegen de electrieke
stroomen. De aldus verkregen resultaten kunnen niet genoegzaam worden
nagerekend. Kapitein Nemo ging die temperatuur daarentegen in de
diepten der zee zelve zoeken; zijn thermometer daar met het water
in aanraking gebracht, gaf hem aanstonds en met groote juistheid de
verlangde aanwijzing.
Zoo ging de Nautilus soms langzaam, soms snel naar beneden, en bereikte
achtereenvolgens eene diepte van drie, vier, vijf, zeven, negen tot
zelfs tienduizend meter, en de uitslag van deze proeven was, dat de zee
op duizend meter diepte onder alle breedten eene vaste temperatuur van
4 1/2 deg. had. Ik volgde die proefnemingen met de grootste belangstelling:
de kapitein legde er zich met den meesten ijver op toe. Dikwijls vroeg
ik mij zelven af, waarom hij deze proeven nam; was het ten voordeel van
zijne natuurgenooten? Dit was niet waarschijnlijk, want den eenen of
anderen dag zouden zijne aanteekeningen met hem in eenige onbekende
zee verzinken. Of hij moest den uitslag zijner onderzoekingen soms
voor mij bestemmen. Doch dit kon niets beteekenen als ik niet aannam
dat mijne reis eens eindigen zou, en dat einde zag ik nog niet.
Hoe het ook zij, de kapitein deelde mij ook verschillende cijfers
mede, welke het resultaat waren van zijn onderzoek naar de dichtheid
van het water in verschillende zeeen der aarde. Eens op een morgen,
het was op den 15den Januari, wandelde ik met den kapitein op het plat;
hij vroeg mij of ik de vers
|