ntrecasteaux. Twee maanden daarna vernam men van zekeren
Bowen, kapitein op de Albemarle, dat hij overblijfselen van schepen
gezien had op de kusten van Nieuw-Georgie; maar d'Entrecasteaux, die
deze overigens vrij onzekere mededeeling niet kende, richtte zich
naar de Admiraliteits-eilanden, welke in een verslag van kapitein
Hunter waren aangeduid als de plaats waar de schipbreuk van La Perouse
had plaats gehad. Zijn onderzoek was te vergeefs. De Esperance en de
Recherche zeilden zelfs voorbij Vanikoro zonder er zich op te houden,
en bovendien was deze reis zeer ongelukkig, daar zij het leven aan
d'Entrecasteaux, aan twee zijner stuurlieden en aan verscheiden
matrozen zijner equipage kostte.
Het was een oude bekende op den Grooten Oceaan, de kapitein Dillon,
die het eerst de stelligste sporen van de schipbreuk vond. Den 15den
Mei 1824 kwam hij met zijn schip de Saint Patrick voorbij het eilandje
Tikopia, een van de Nieuwe Hebriden. Daar kwam een inlander in zijne
kano bij hem aan boord en verkocht hem een zilveren degengevest,
waarin letters gegraveerd stonden. Die inlander beweerde overigens
dat hij, zes jaar geleden bij eene reis naar Vanikoro, daar twee
Europeanen gezien had, die behoorden tot de bemanning van schepen,
welke lang te voren op de klippen van het eiland vergaan waren.
Dillon raadde dat dit de schepen van La Perouse konden zijn, wier
verdwijning de geheele wereld ongerust had gemaakt. Hij wilde naar
Vanikoro, waar volgens den Polynesier nog verschillende overblijfselen
van de schipbreuk gevonden werden; hij werd door tegenwind en
zeestroomingen evenwel daarin verhinderd. Dillon kwam te Calcutta;
daar wist hij de Aziatische Maatschappij en de Indische compagnie
voor zijne ontdekking te winnen. Men stelde een schip waaraan men
den naam van Recherche gaf, ter zijner beschikking, en hij vertrok
23 Januari 1827 in gezelschap van een Fransch agent.
Nadat de Recherche op verschillende punten van den Grooten Oceaan reeds
het anker had laten vallen, kwam het schip 7 Juli 1827 voor Vanikoro,
en in diezelfde haven van Vanou, waar de Nautilus op dit oogenblik lag.
Daar verzamelde Dillon talrijke overblijfselen van de schipbreuk,
ijzeren gereedschappen, ankers, blokken, draaibassen, een
achttienponder, stukken van astronomische instrumenten, een bronzen
klok met het opschrift: "Bazin heeft mij gemaakt," en het merk van
de gieterij van het arsenaal van Brest met het jaartal 1785: er was
dus geen twijfel meer mo
|