en eersten rand der bergen,
welke zich in het midden des eilands verheffen, over, en wij hadden
nog niets geschoten. De honger begon ons te plagen; de jagers hadden
gerekend op hetgeen zij zouden schieten en daarin hadden zij ongelijk
gehad. Gelukkig schoot Koenraad tot zijne groote verbazing twee dieren
tegelijk dood en verschafte ons daardoor een ontbijt; hij schoot
namelijk eene witte en eene houtduif, die vlug geplukt en aan een spit
gestoken, voor een vuurtje van dood hout gebraden werden. Terwijl die
beestjes gereed werden gemaakt, bereidde Ned Land eenige vruchten
van den broodboom; daarna aten wij de beide duiven op en vonden ze
voortreffelijk. De muskaatnoot, waarmede zij zich gewoonlijk voeden,
geeft aan hun vleesch een zekeren geur, en doet ze overheerlijk smaken.
"Het is evenals jonge hoentjes, die truffels eten," zeide Koenraad.
"En wat ontbreekt u nu nog, Ned?" vroeg ik den Amerikaan.
"Een viervoetig stuk wild, mijnheer Aronnax," antwoordde Ned Land. "Al
die duiven dat is maar bijwerk, en een mondterging; ik zal dan ook
niet eer tevreden zijn voor ik een beest heb doodgeschoten, waarvan
ik karbonade kan eten."
"En ik niet, Ned, alvorens ik een paradijsvogel gevangen heb."
"Laat ons de jacht dan voortzetten," antwoordde Koenraad, maar naar
den zeekant toe; wij zijn tot de helling der bergen genaderd en ik
geloof dat het beter is om naar de bosschen terug te keeren.
Dat was een wijze raad, en wij volgden dien. Na een uur te zijn
voortgegaan, waren wij in een waar bosch van sagoboomen gekomen;
eenige onschadelijke slangen vluchtten voor ons uit; de paradijsvogels
verdwenen als wij naderden, en ik wanhoopte er wezenlijk reeds aan
om ze onder schot te krijgen, toen Koenraad, die vooruitging, zich
eensklaps bukte, een blijden kreet slaakte en met een prachtigen
paradijsvogel in de hand naar mij toe kwam.
"Bravo Koen, bravo!" riep ik.
"Mijnheer is wel goed." antwoordde Koenraad.
"Zeker niet, mijn jongen; gij hebt daar een meesterstuk begaan om
een van die vogels te vangen, en dat nog wel met de hand!"
"Als mijnheer hem eens goed bekijken wil, zal hij zien dat er zooveel
verdienste niet in steekt."
"En waarom Koen?"
"Omdat die vogel zoo dronken als een snip is."
"Dronken?"
"Ja, mijnheer, dronken van de muskaatnoten, welke hij onder den boom,
waar ik hem gevangen heb, opvrat. Kijk eens, vriend Ned, wat het
vreeselijk gevolg der onmatigheid is?"
"Duizend duivels!" antwoordde de Amer
|