enkel
de oogen der liefde zien. Hij zag de beste mogelijkheden van haar
vrouwenaard, het geduld en de mildheid, die altijd weer vergaven en
vertrouwden; de speelsche gratie, die alle hardheden van dood en leven
effen streek; de aandoenlijke zachtheid, die door alle verwringing van
onrust klonk, en vrede-verspreidend rond haar een sfeer maakte van
harmonie. Zoo zag hij haar, zoo zoog hij haar in zich, zoo hield hij
haar vast en deed haar leven voor latere geslachten in bekoorlijke
tafreelen van de dagen van zijn gelukkigen, door haar gelukkigen
jongelingstijd.
Eerst gaan hun wegen nog uiteen, een poosje. Zij stuurt hem naar Turijn,
om bekeerd te worden. Gewillig gaat hij over de bergen, dol van
zwerverslust. Waar is de gloed van geestdrift gebleven, die door zijn
kinderjaren vlamde voor het geloof der vaderen en de vrijheid?
Katholiek-worden beteekent met alles breken, zijn plaats verliezen in de
burger-gemeenschap, zijn kinder-ideaal verloochenen. Maar zijn zedelijk
leven is in de jaren van zijn leerling-zijn verslapt; de zedelijke
gloeden van het kind zijn ondergegaan in den knaap, verstikt door heete
begeerten van liefde, van roem, door ijdelheid en eerzucht. Eens zullen
zij weer opleven: het kind is vader van den man. Nu denkt hij alleen aan
de vreemde landen en prachtige steden die hij zien zal en aan de schoone
vrouw wier wil hij gaande, doet. Zoo blijft hij immers toch aan haar
verbonden, haar beschermeling. Vrijheid zweeft voor hem uit,
aanhankelijkheid verwarmt zijn hart: de wereld schiet vol van een nieuwe
schoonheid, rijk en zinnig staat elk ding te pralen: droomend, genietend,
juichend, maakt hij zijn Alpen-tocht en komt te Turijn.
Daar, de ontgoocheling; begin van eenzame ellende en vernedering. Hij
wordt toegelaten tot het gesticht, achter hem sluiten de zware deuren
zich knarsend: de vogel is geknipt. Hij vindt er arme schooiers als hij
is, maar ook sinistere gezellen, uitvaagsel van alle landen, die het
bekeerd-worden als ambacht bedrijven. Hij wordt zich de lafheid bewust
van wat hij gaat doen: om brood van geloof veranderen. Hij stribbelt
tegen, tracht de priesters die hem onderrichten in 't nauw te brengen
met argumenten uit de kerkgeschiedenis en den katechismus. Wat kan het
geven? Hij zou een reus hebben moeten zijn aan zedelijke kracht, een man
van ijzeren wil, om nu nog los te breken. Als katholiek verlaat hij, na
vier maanden van kwelling, het gesticht. Ach, en hij had zulke schoone
droomen g
|