n voorspellen, die hem kende en
de streek waar hij kwam. Hij kon haast geen stap doen buiten 't
grondgebied van Geneve, of hij was bij den erfvijand, in 't land der
hertogen van Savoye. In vroeger tijden hadden zij met de wapens gepoogd
de burgerlijk-protestantsche stad ten onder te brengen, vele malen,
telkens weer. Maar 't was hun nooit gelukt haar te vermeesteren en de
veete was ten slotte gedempt. Nu voerden de papen den strijd verder met
andere middelen: geniep en listen en omkooperij. De zwarte spinnen
hadden hun webben gesponnen tot aan de poorten van Geneve, zij lagen op
de loer naar de afgedwaalde zonen van het protestantisme; er werden vele
bekeerlingen gemaakt. Wie jong en onnoozel, zonder middelen van bestaan
zwierf langs de wegen, moest in hun netten raken voor hij 't wist.
De eerste de beste man van aanzien en middelen bij wien de vluchteling
na een paar dagen zwervens belandde, was een van de geestelijken die het
bekeeringswerk stelselmatig bedreven. Hij verzorgde den hongerigen knaap
met een flink maal, schonk hem rijkelijk van den gelen landwijn die het
hart licht maakt en de gedachten welig, polste hem, vond een zieltje te
winnen, en gaf hem een schrijven voor Mme de Warens, een adellijke dame,
die te Annecy van de karige mildheid van den koning van Sardinie leefde.
Zelve een nieuwbekeerde, was zij een werktuig in handen der priesters:
haar huis fungeerde als doorgangspunt, vanwaar de bekeerings-candidaten
uit de streek verder werden gezonden naar het centraal gesticht in de
hoofdstad Turijn, om daar onderwezen te worden in de leer van het
katholicisme.
Hij meldde zich aan: men zei hem, dat zij naar de mis was. Hij
achterhaalde haar op 't pad dat de beek langs, van haar huis naar de
kerk voerde; zij hoorde hem komen en wendde zich om. Hij had een oude
kwezel te vinden verwacht en stond in verbazing: zij glansde hem tegen,
lieftallig schoon en jong.
Mme de Warens was toen 28 jaar oud, 12 jaar ouder dan Rousseau. Sedert
zes jaren leefde zij, van haar echtgenoot gescheiden, te Annecy met haar
bediende-intendant Claude Anet, een Zwitser, die haar minnaar was.
Niemand wist van hun liefde. Zij was klein van gestalte, poezel en
weelderig van vormen, een vrouwtje van Watteau. Haar gelaatskleur
bloeide als lelies en rozen, uit haar oogen straalde zachtheid, haar
teeder gelaat omgolfde een weelde van aschblond haar, haar stem klonk
als zilveren klokjes, haar glimlach bekoorde. Zoo zag Rousseau haar niet
al
|