boeken over het geluk. Maar die boeken
verwarden zijn gedachten met hun verschillende theorieen.
Toen liet hij, uit alle oorden der wereld, mannen tot zich komen,
die bekend waren als wijs en geleerd. Maar de wijze mannen spraken
veel woorden, om te verbergen wat ze niet wisten; en onvoldaan hoorde
de koning toe.
--Geluk is rijkdom, zei de een.
Maar de koning, die rijk was en niet gelukkig, keerde zich van hem af.
--Geluk is weten, leeraarde een tweede.
Maar de koning, die zag hoe klein het weten was, zelfs van de
geleerdsten, durfde het geluk niet aan, op dat weten gegrond.
--Geluk is gezondheid, meende een ander.
Maar de koning, die wist dat er aan zijn hof gezonde menschen waren,
die zich daar evenmin gelukkig voelden als een leeuwerik in een net,
deed hem zwijgen.
--Geluk is afwezigheid van ongeluk, leerde een volgende; en zette
een heel diepzinnig gezicht.
Maar de koning, die wel wist dat de afwezigheid van een slang nog geen
duif is, werd ongeduldig. Nog ongeduldiger werd hij, toen weer een
ander verklaarde, dat geluk "werken" was; alsof men altijd werken kon!
Hoog richtte hij zich op, en met toornige blikken zag hij rond in de
rijen, uit welker midden hij verwacht had het antwoord te zullen hoor
en, op de vraag die hem geen rust liet.
--Is er dan onder u geen, die weet te antwoorden op mijn vraag,
zooals een deksel, passende op een doos, haar antwoordt bij 't
sluiten? Waartoe hebt ge dan, met gerimpelde gezichten zitten denken,
totdat uw haren grauw waren, en uw ruggen gebogen? Wat raaskalt ge
dan, knikkende als uitgebloeide zonnebloemen, van wijsheid, gij, die
niet weet het eenige wat ik u vraag? Werpt uw boeken op een stapel,
en steek er de vlam in; maar kom mij niet onder de oogen als volgezogen
bloedzuigers, die zich los-dronken van het lichaam der wijsheid!
Leugenaars, comedianten en huichelaars zijt gij! Gaat heen, ieder
naar het land waar hij woont, en zegt uw vrouwen, dat ze een schim
beminden! zegt uw kinderen, dat ze een leeg omhulsel eerden!
Overmand van toorn, zonk de koning terug in zijn zetel, die hem
vriendelijk opnam.
Onder een doodsche stilte trad langzaam naar voren, uit de rijen der
wijze mannen, een in monnikspij gehulde grijsaard. Tot den koning
genaderd, boog hij zich, en zei:
--O, groote koning, als wij niet weten wat gij ons vraagt, is dit
omdat niemand het weet. Want al wat menschen kunnen weten, hebben wij
geleerd, gelezen en overdacht. Wij hebben gesta
|