Toen kwam de nacht; en met hem, voor Elze de mogelijkheid om een
leugen, de eerste leugen van haar leven, in de plooien van zijn mantel
te verbergen. Ze nam de wonderbloem, die ze onder haar hoofdkussen
verborgen had, en lei die op haar borst. Weldra voelde ze haar leden
koud en stijf worden, en verloor het bewustzijn.
Toen ze ontwaakte, was het ernstige gelaat van den Boschgeest over
haar heengebogen.
--Arm kind! zei hij. Nu ik alles weet, eer ik uw moed en uw
verstand. Ge doet een goede daad.
--Ik ben nu dood! zei Elze, en zag om zich heen. De Boschgeest
kuste Elze op haar beide oogen, en een wondere vrede doorstroomde
haar. Ze sluimerde in; en toen ze weer haar oogen opende, zag ze,
dat ze geslapen had, leunende tegen een boom, die langs het pad stond
dat naar de woning van haar vader voerde.
Zacht naderde ze 't huisje, en deed de deur open. Haar vader sliep nog;
en zwijgend bleef ze staan kijken naar zijn goed, oud gezicht. Toen
kuste ze hem op het voorhoofd.
Hij opende de oogen, en zei met een rustigen lach:
--Zoo, ben je daar al?... Ik heb je wel verwacht: duiven moeten niet
wonen bij spreeuwen, uilen en valken.
Elze vertelde hem alles; en toen ze aan 't einde van haar verhaal
was gekomen, zei ze:
--Nu wil ik mijn haren afknippen.
Ze nam een schaar en knipte langzaam haar lange lokken af die om
haar heen vielen. Droef schreide de schaar door het blonde goud;
en iedere lok die viel, scheen Elze een schop aarde op haar doodkist.
--Ik ben nu dood, zei ze nogmaals, en ging werken, en het huisje
verzorgen zooals vroeger. Maar ze zong niet meer....
Haar vader hing haar gouden tressen achter het vriendelijk neerziende
Christusbeeld aan den muur.
--Als men hierheen komt, zou men je herkennen! zei hij tot Elze. Ik zal
je een jongenspak meebrengen; dat zal goed staan bij je korte haren.
Elze trok een jongenspak aan, en voelde zich nu veel rustiger; want ook
zij vreesde dat de prins haar vader zou komen bezoeken. Ze trachtte
maar te denken, dat haar kort prinsesse-leven een droom was geweest;
en werkelijk leek het haar zoo.
Eens, op een helderen zomermorgen, kwam de prins te paard
aanrijden. Elze, die juist bezig was haar duiven te voederen, ontroerde
zoo, dat ze duizelde.
--Heidaar, jongen! riep de prins, van het paard springend, terwijl
hij haar de teugels toewierp. Houd mijn paard eens vast.
De prins stiet de deur van het huisje open; maar toen hij zag dat
het leeg was, gin
|