t mij bedrogen,
mijn heele leven bedrogen; want dat zij zoo schreit, komt, omdat het
heel ernstig is en heel gewichtig, wat zij mij heeft verteld.
En hij ging, de vrouw in haar leed latende, volgend zijn zoekende
gedachten, alsof hij uit zijn leven weg moest, uit zijn geheel vorig
leven weg, het onbekende te vinden daarbuiten, in de onbekende wereld.
Hij ging langzaam heen, den paleistuin uit, een richting die hij nooit
gegaan was, naar buiten, al maar blind zoekende, in het duister dat
plotseling zijn denken vervulde.
Hij ging maar al door, al door, niet hoorende de jammer stem die hem
riep, niets hoorende dan het zoeken in hem, naar het weten van Liefde.
De voedster, ziende door den nevel van tranen die gestaag voor haar
oogen ging, riep hem, en wankelde hem na, smeekende toch te keeren.
Maar toen hij, niet luisterende, zich al verder en verder verwijderde,
sloop ze, gebogen, en als gebroken van leed, naar het paleis terug,
en wierp zich voor de voeten van den koning, haar misdrijf uitkermende,
en ter aarde wachtende haar straf.
De koning, diep verbolgen, deed haar grijpen en in boeien slaan. Om
uitvoering te kunnen geven aan de straf, waarmee hij jaren geleden
gedreigd had, liet hij de gemeenste boosdoeners voor zich brengen,
die de gevangenissen bevolkten, hun gebiedende een zoo gruwelijke
straf te bedenken, als in hun ontaarde hersens zou opkomen. Vrijheid
zou daarna hun loon zijn.
Na een tijdlang met de anderen te hebben beraadslaagd, trad een van
hen naar voren, zich krommende voor den koning, die ongeduldig wachtte.
Het was een man, wiens leven een aaneenschakeling was geweest
van misdrijven. In zijn met bloed beloopen oogen gloeiden haat en
moordlust. Leugen en meineed hadden zijn lippen misvormd; en zijn
houding geleek meer op die van een roofdier, dan van een mensch.
Met een duivelschen lach sprak hij tot den koning, die in toornige
aandacht luisterde:
--O koning, als ik u zeg, wat ons het afschuwelijkst, het zwaarst te
dragen schijnt, geeft ge ons dan allen de vrijheid?
--Ja! duizendmaal ja! zoo waar de zon aan den hemel staat! riep de
koning met luid-klinkende stem.
--Welnu, ons lijkt de zwaarste straf: een braaf mensch te moeten zijn,
dat zijn heele leven niets doet dan wat goed, eerlijk, godsdienstig
en fatsoenlijk is. Alle genot gelegen in stelen, liegen en moorden,
moet hij missen. Onopgemerkt en in kleurlooze eentonigheid gaat zijn
leven voorbij. Zulk een leven, gek
|