t hij hardop.
En de groote, sterke, ernstige boomen luisterden, en zwegen
geheimzinnig rondom hem. Een lijster begon te zingen, hoog in de takken
waar hij zijn nestje had; en stil voor zich, dacht de prins dat dit
een antwoord was. Hij sloot de oogen en bleef droomerig luisteren
naar het helder getril in 't groene loover.
Zoo viel hij in slaap.
Toen hij wakker werd, krinkelde een streep zon juist waar hij lag, warm
in zijn mos-nestje. Hij stond op; en het pad verlatende, drong hij door
het dichte kreupelhout, hopende aardbezien te vinden; want hij begon
honger te krijgen. Hij wilde langzaam gaan en opletten waar de zon
dalen zou; in de tegenovergestelde richting moest Elze's huisje liggen.
Gelukkig was de prins jong en vol moed; want hoewel hij aardbezien
genoeg vond om zijn honger te stillen, het was lang geen gemakkelijk
gaan door het verwaarloosde bosch, waar hij maar soms een eind een
soort pad kon volgen, dat zich weldra weer in dicht kreupelhout
verloor. Menigmaal moest hij rusten; en de zon stond al laag aan den
hemel, toen hij altijd nog doelloos voortging.
Eindelijk zag hij een geknakten tak.
--Hier moet iemand gegaan zijn! dacht hij; en scherp toeziende, vond
hij een soort weg, aangewezen door geknakte takjes, en verflenste
blaadjes, die hem eindelijk op het breede pad bracht, dat naar Elze's
huisje moest voeren.
Hoewel dood-moe versnelde hij zijn pas, en zag weldra het huisje,
en Elze, omringd door haar duiven, op de bank zitten.
Met een paar sprongen was hij bij haar; en terwijl de blanke vogels
verschrikt opvlogen, knielde hij bij haar neder, haar handjes met
kussen bedekkend. Toen borg hij zijn gezicht tusschen de plooien van
haar kleedje... en zacht lei Elze haar gevouwen handen op zijn hoofd,
terwijl twee groote tranen in haar lieve oogen zwollen....
--Waarom ben je teruggekomen? zei ze, terwijl haar lippen beefden. En
ze streelde langzaam het donkere haar van den prins, die tot haar
opzag.
--Ik moest, Elze! Ik moest wel!... Zeg... dit is de Liefde
zeker... want nu ben ik gelukkig!
Toen zag Elze hem diep in de oogen en knikte met een wonder
lachje. Lang, heel lang zag ze hem aan; en toen zag de prins in haar
oogen het geluk, als een diep-blauwe zee zonder horizon, waarop de
droom van zijn oogen voortgleed... al maar voortgleed....
Elze boog zich voorover en kuste den prins op zijn voorhoofd....
De witte duiven, die eerst gevlucht waren, daalden nu als een zware
sneeuwbui op
|