og heenglijdt, langs de groene oevers, langs de zingende bosschen.
Nog een paar malen kwam het blonde meisje bij 't zwarte molenrad;
maar moe en dof zagen haar oogen 't wemelend gewentel aan. Toen kwam
ze niet meer; maar bleef in den molen.
En het zwarte rad weefde zijn glinsterende webben in 't licht, en
zijn duistere in den nacht, en klaagde en riep om 't blonde kind,
dat maar niet kwam.
En onwillig deed het beekje 't werk, dat het wel doen moest om te
kunnen ontsnappen; en loom gleed het heen in de bedding die het zelf
gemaakt had, langs de brandnetels bij 't verweerde brugje, langs
de braamstruiken, de distels en de grashalmen. Het gleed door het
stille dal het dorp in, waar het vertelde, hoewel niemand luisterde,
van het kind met de sprookjes-oogen, dat maar al wegbleef.
Toen, op een helderen najaarsdag, de wilde rozen droegen glanzend-roode
bottels tusschen hun gelende bladeren, kwamen weer zwart gekleede
mannen over het brugje; en toen ze heen gingen, droegen ze een zwarte
kist. Het blonde kind, met de sprookjes-oogen ging naar moeder....
De witte man die in den molen woonde, volgde hen: ouder en meer
gebogen, dan toen hij eenmaal achter die andere kist ging; maar er
even strak en stuursch uitziende. Toen hij over het brugje ging, keek
hij even opzij naar 't zwarte rad, dat stil stond, klemde toen stijf
de lippen opeen, en volgde de mannen, die de kist droegen, het dal in.
En 't beekje huppelde angstig den somberen stoet na, vragende, niet
begrijpende.... Het volgde de zwarte kist zoolang het kon, klagend
vragende, tot in het dorp, waar het schreiend murmelde langs de huizen,
niet begrijpende....
De brandnetels bij 't verweerde brugje zagen de zwarte mannen na,
en schudden langzaam hun nu bruin-groene krullokken. Ze wisten dat de
lieve God hen weldra plukken zou, zooals hij het blonde mensch-bloempje
geplukt had, dat beter thuis zou vinden in Zijn hemel dan op de aarde.
Twee dagen later, het zwarte rad wentelde weer, werd er een nieuw
sprookjesboek gebracht: voor 't kleine prinsesje, van den prins.
De witte man, die 't boek aannam, opende het niet, maar lei het weg,
bij nog andere boeken, en bij groote vellen wit papier, beschreven
met een stijve kinderhand. Toen, niemand zag het, beefden zijn anders
zoo rustige lippen, en een paar groote tranen werden weggeveegd met
de bovenzij van zijn ruwe hand.
Later schreef hij een moeilijk leesbaar briefje aan den prins, wiens
adres in de boeken stond,
|