en, waar de oude man den prins den kerktoren had gewezen,
bloosde zacht licht na van de avond-zon, die al weggezonken was achter
het grijze silhouet van de verre stad.
--Hoe mooi! riep de prins en bleef staan. Heb ik de aarde nog nooit
zoo mooi gezien, of is er een floers van mijn oogen gevallen!
Hij zag om, naar het zwart-gapende boschpad, dat hij achter zich had
gelaten, en bleef met de hand aan zijn hoofd even stil staan.
Toen klonk helder, heel ver klokkengelui van de stad; en de prins,
zich recht heffend, ging daarheen, waar het hem scheen te roepen.
Zacht-aan gleed schemer over de landen rond de stad; en er begonnen
lichten te flikkeren, terwijl zij zich steeds meer verhief bij zijn
naderen.
Toen de prins al dicht bij de donkere huizen kwam, sprak een klein
bedelmeisje hem aan. Ze had blond haar en blauwe oogen, die echter in
't half-donker zwart schenen; en ze verkocht zwavelstokken.
De prins stak de hand in zijn zak, en haalde er een goudstuk uit,
dat hij in het mandje wiep, waarin het kind haar koopwaar aanbood.
--God zegene u, edele Heer! zei het kind en greep zijn hand vast;
maar dat is te veel! Laat ik u tenminste dit bosje zwavelstokken
geven. Steek ze bij u. Ze kunnen u van groot nut zijn. Ze verlichten
niet alleen, wanneer gij ze aansteekt, de ruimte waar gij u bevindt,
maar ze doen u alle dingen en menschen zien, zooals ze zijn; niet
zooals ze schijnen.
De prins stak met een mat lachje het pakje zwavelstokken bij zich,
en vervolgde zijn tocht.
Weldra kwam hij nu aan een breede straat, waar helder verlichte
winkels als vriendelijke oogen blonken.
Er gingen daar veel menschen; ook vrouwen met wonder blank-en-roode
gezichten. Er waren er die hem lief toelachten; en de prins, die
hen vriendelijk vond, knikte terug. Hij wist niet waarheen te gaan,
en bleef even stil staan, toen een mooi, jong meisje op zijn schouder
tikte.
--Waarheen ga je? vroeg ze; en haar schitterende, bruine oogen drongen
vreugde-belovend in de oogen van den prins.
--Dat weet ik niet!
--Ga met mij mee!
--Ja; zei de prins, en volgde haar, gedachteloos bijna.
--Wat doe je hier! vroeg ze lief.
--Ik zoek!...
--Wat zoek je?
--De Liefde!
Een helder knetterend lachje, als vuurwerk dat een zwart uitgebrand
omhulsel nalaat, deed den prins opschrikken.
--Die zal ik je wel geven! Zooveel je maar wilt!
Het meisje stak haar arm door den arm van den prins, en de prins,
moe en eenzaam, vond dit prettig.
|