e bij het paleis van den koning,
waar ze bleef wachten. Een der wachters van het paleis vroeg haar,
wat ze wilde.
--Den koning zien, zei ze.
--Je bent moe!
--Ja; ik kom van heel ver.
Toen gaf de man haar een slok drinken, en zei haar, dat over een poos
de koning met de koningin uit zou rijden. Ze moest maar wachten.
Werkelijk kwam vrij spoedig een open rijtuig voor, en zag ze den
koning en de koningin komen, en voor een raam van het paleis twee
lieve kinder-gezichtjes verschijnen. De koningin was een mooie vrouw;
en de koning zag er tevreden en gelukkig uit.
Toen het rijtuig Elze voorbij reed, werd ze koud van schrik: de koning
had haar wonder-doordringend aangezien. Ze dwong zichzelve echter haar
muts af te nemen; en greep toen doodsbleek een goudstuk van den grond,
dat de koning haar toe had geworpen. In de verte hoorde ze het volk
juichen, en zag ze jonge mannen hun mutsen zwaaien, waar het rijtuig
voorbij reed.
--Dat zijn de kinderen die mij liefhadden! dacht ze bitter.
Ze ging langs den tuin van het paleis het bosch in, en zocht de plek
waar haar graf was. Daar knielde ze neer, en schreide tot ze geen
tranen meer had.
Nu ben ik wel waarlijk dood, dacht ze; want ik heb op mijn eigen
graf geschreid!
Het graf zag er vervallen uit, en was niet meer onderhouden.
Hij is dus gelukkig! dacht ze. Dat wilde ik; nu moet ik tevreden
zijn. Hij heeft mij vergeten en ook mijn graf.... Het is goed
zoo.... Ik heb dit gewild.... Het was dus goed wat ik deed!
Haar vader wachtte haar, gezeten op de bank voor het huisje; en toen
hij haar zag komen, stond hij op, en sloot haar in zijn sterke armen.
--Nu beklaag ik mijzelven en den koning! zei hij met een wonderen
glans in de vriendelijke oogen.
--Waarom vader?
--Mijzelven beklaag ik, omdat ik pas tegen het einde van mijn leven
zie: dat de dwaasheid der Liefde de hoogste wijsheid is; en den
koning beklaag ik, omdat hij de Liefde niet ziet nu zij het schoonst
is!... Gij, Elze, zijt een heilige!
--Neen, vader, zei Elze zacht: ik ben maar een vrouw.... Ik heb hem
meer lief dan mezelve.... En nu is Elze tweemaal dood; want eerst
heeft zij het Leven overwonnen, en nu heeft het Leven haar overwonnen.
--Ge zijt een heilige! sprak de oude man. Nu zal de vrede in u komen,
van een die geen begeerte meer heeft.
En zoo was het.
DE WATERMOLEN. WAT HET BEEKJE VERTELDE.
In een stil dal omringd door sombere pijnbosschen, lag een
watermolen.
|