|
g hij zitten wachten op de bank. Hij wilde Elze's
vader zien.
Elze beefde van het hoofd tot de voeten, terwijl ze met afgewend gelaat
het paard vasthield, dat haar besnuffelde, en vroolijk hinnekend blijk
gaf dat het haar herkende. Ze streelde het dier over de glanzende
flank, denkende: het paard herkent me; hij niet!
--Ben je al lang hier? vroeg de prins haar eindelijk, om eens iets
te zeggen.
--Zoolang het meisje dat hier woonde, weg is ... antwoordde Elze met
veranderde stem; en bleef met trillende vingers het paard streelen.
--Weet je dat zij dood is? zei de prins; plotseling in snikken
uitbarstend.
--Ja, antwoordde Elze; en kneep haar vuist samen, om zich goed
te houden.
--Ik zal maar heengaan, vervolgde de prins. Wat doe ik eigenlijk
langer hier! Als de oude man thuis komt, zeg hem dan, dat ik hier
ben geweest, om hem te vertellen dat ik weer ga trouwen. Mijn volk
eischt dit; en omdat ik koning moet worden, zal ik gehoorzamen. Zeg
hem: dat ik Elze niet vergeten ben, al ga ik nu trouwen. Dat moet
hij niet denken!... Nu zal ik maar gaan!... Goeden dag!... Je zult
de boodschap wel overbrengen, niet waar?
--Ja, zei Elze; en reikte met afgewend gelaat den prins de teugels
over. Zonder haar aan te zien reed hij weg ... terwijl Elze op haar
knieen zonk, en de witte duiven haar als een witte sneeuwval bedekten.
Ze jaagde hen heen, en ging het huisje in, waar ze bij het houten
Christusbeeld neerknielde.
--Nu zal hij niet weerkomen, dacht ze; maar dood ben ik nog niet!...
Ze beefde over haar heele lijf of ze koorts had; doch toen haar vader
thuis kwam, had zij haar werk gedaan, en was kalm als altijd.
Zoo gingen veel jaren voorbij. Elze bleef in haar jongenskleeren
zorgen voor haar vader. Van den prins hoorde zij niets meer. Hij was
nu regeerend vorst, was getrouwd met een prinses, en had twee kinderen:
een jongen en een meisje.
--Nu wil ik hem eens zien! Ik wil zien of hij gelukkig is! zei Elze
bij zichzelve. Ik zal nu toch wel waarlijk dood zijn!
Haar vader hoorde haar zwijgend aan, toen ze hem haar wensch zei, en
ging even stil en rustig heen als altijd, om zijn kruiden te zoeken;
maar op de tafel had hij den Bijbel opengeslagen, en een groote streep
gezet onder de woorden: "Leid ons niet in verzoeking."
Elze schudde weemoedig haar kort-lokkig hoofd. Ze nam een oude viool
van den wand, die ze mee wilde nemen, om op een reizend muzikant
te lijken.
Na een vermoeienden tocht kwam z
|