Het kind knikte, met diep dankenden ernst in de donker-stralende oogen.
--Kom hier, bij 't molenrad, zei ze zacht.
De jonge man sprong luchtig over 't beekje, en volgde haar achter de
wilde rozen in 't donker van de dennen.
Hij bleef staan; maar ze ging zitten, hem met haar oogen vragende
dit ook te doen. Zoo zaten ze stil bijeen.... En 't zwarte rad woelde
donkere water-webben in 't duister van de dennen, en de avondsluier
daalde over het dal en over den molen.
De jonge man luisterde; en terwijl hij hoorde van 't klaterende water
het mooiste en liefste wat hij ooit hooren zou, kwam er een glans
over zijn droef gezicht, en een licht in zijn oogen. Het meisje zag
hem aan, en lachte met een ernstig lachje, toen hij haar aanzag.
--Dank je, kleine prinses, zei hij, zijn hand naar haar uitstrekkende.
Toen vlijde het blonde meisje heel zacht het hoofd tegen zijn schouder,
en weer zaten beiden onbeweeglijk stil, en dachten ieder hun eigen
gedachten.
De prins dacht aan zijn kasteel, en hoe hij het weer zou binnentreden
met nieuwe schoonheid; en het meisje dacht aan den prins, en hoe ze
hem haar grootste geluk mee deed genieten.
Toen de prins opstond, lei hij zijn eene hand op de blonde krullen,
en met de andere hand hief hij het teere hoofdje op, zoodat de groote
vraag-oogen recht in de zijne zagen.
--Dank je prinses, zei hij nog eens. Ik heb den sleutel van mijn
kasteel hier teruggevonden, bij 't molenrad. Nu ga ik weer in het
kasteel wonen, en jij zult daar bij me wezen.... Begrijp je me?
De ernstige oogen, droevig, zeiden ja....
--En als het beekje je weer verhaaltjes vertelt, schrijf ze dan
op, voor mij. Ik zal je niet vergeten, waarlijk niet: nooit, klein
prinsesje! Bewaar die verhaaltjes dan voor mij.... Misschien zullen
wij er dan ook mooie boeken van maken.... Later ... want ik zal je
niet vergeten!--Zul je het doen?
--Ik zal het probeeren!... zei 't kind ernstig. Er nokte iets in haar
keel, zoodat ze moest slikken. Toen sloeg ze de armen om zijn hals,
en kuste hem.
--En als het boek, dat ik je bracht, uit is, zal ik je er weer
een brengen, zoolang ik kan ... zoolang ik kan.... Maar nu moet ik
gaan. Dag prinsesje!
--Dag prins! zei 't kind, en weer nokte 't in haar keel. Toen, met
een snik, sprong ze weg in 't duister. De jonge man stond nog even bij
't molenrad, en ging toen over de steenen brug het dal in, langs het
beekje, dat heengleed als gisteren, en als eergisteren, zooals het
nu n
|