e uitdrukking in de verte
zag staren. Nu fladderen zijn gedachten als vlindertjes tegen een muur
aan, waarachter de bloemen zijn die ze onbewust zoeken. Ze stooten
hun kopjes, en van hun wiekjes breekt stofgoud los... Arme prins!
--Waar denkt mijn prins aan? had ze eenmaal gevraagd, toen haar
pleegkind over een boek gebogen, met oogen waarin een onuitgesproken
vraag zweefde, voor zich heen staarde.
--Dat weet ik niet, voedster. Mijn oogen zoeken soms als ik waak,
dingen die ik misschien gedroomd heb.
--Arme prins ... dacht de vrouw toen weer; en drukte de hand stijf
op haar hart, omdat het vogeltje er in zoo luid zong.
De prins zou weldra meerderjarig zijn; en uit blijdschap daarover,
wilde de koning een schitterend feest geven, en een reis maken met
zijn zoon door het gansche land, opdat het volk zou kunnen zien en
toejuichen, hem, die eenmaal over hen zou heerschen.
Daarna zou het huwelijk van den prins, met een prinses uit een naburig
land, gesloten worden.
De prins kende zijn aanstaande vrouw niet. Het huwelijk dat hij zou
aangaan, was hem voorgesteld als een plicht, waaraan hij niet dacht
zich te onttrekken.
Hij had echter zijn vader gesmeekt, den dag van zijn meerderjarigheid
stil te mogen doorbrengen in het paleis, in zijn gewone, rustige
omgeving. En de koning, zijn kind zulk een eenvoudig-geuit verzoek
niet willende weigeren, had hierin toegestemd.
Dien dag stond de prins, reeds kort nadat de eerste vogeltjes hun
veertjes in den morgendauw hadden losgeschud, voor het verblijf van
zijn voedster-moeder, en klopte aan.
Tot zijn blijdschap had de goede vrouw dien dag ook niet korter willen
maken dan hoog noodig was, en vond hij haar gereed, ongeduldig wachtend
op het oogenblik waarin ze den prins zou zien.
--Nu kom ik u danken!... zei de prins, haar op beide wangen kussende;
en terwijl hij zijn arm om haar heen lei, voerde hij de van vreugde
blozende vrouw de breede trappen van het paleis af, den tuin in,
waar dauwdruppels vonkelden op bloemen en gazon, en een blauw waas,
van licht doortrokken, over de verre boomen hing.
De prins sprak eerst niet veel; maar zijn oogen, diep en helder
als wijze kinder-oogen, straalden ongewoon vast in zijn verstandig,
fraai-gevormd gezicht. Bij een bank gekomen, in een stil gedeelte
van het park, zei de prins, zijn gezellin aanziende:
--Voedster, laat ons hier even rusten. Ik heb u iets te vragen,
dat u zeker niet verwonderen zal.
De morgen, die met haa
|