ewezen. Ze zouden
haar behulpzaam zijn bij het kleeden. Het waren allen dochters van
hooggeplaatste beambten, die niet weinig jaloersch waren op Elze. Ze
verborgen hun jaloezie onder een kleed van gemaakte liefheid.
--O, zie toch die zware lokken! prees de een, over Elze's haar
strijkende. Hoe zullen wij ze vlechten, zoo, dat de gouden kroon niet
dof wordt bij dit glanzende goud.
--Hoe bleek zal het satijn van uw trouw-kleed worden, bij het blank
van uw huid, prinses! vleide een tweede.
--Droef zal kwijnen het geschitter van uw diamanten halssieraad,
bij het stralen van uw oogen! zei een derde.
Een vierde prees haar tanden, en haar kleine handjes en voetjes;
maar Elze voelde het valsche van hun lof. Ze werd ongeduldig;
en haar nog losse haren als gouden manen schuddende op haar rug,
zag ze rond, en wenkte een stil meisje dat niet mee gesproken had,
en zich achteraf hield.
--Wil jij me helpen? zei ze vriendelijk tot het verlegen blozende
juffertje; dan kunnen de andere dames terwijl praten.
Spijtig zwegen de jonge dames, elkaar achter Elze's rug spotachtig
aanziende.
Toen Elze gekleed was, en de prins haar kwam afhalen, bogen ze diep
en eerbiedig. Een van de brutaalsten echter zei, schijnbaar nederig,
maar werkelijk met het doel om den prins opmerkzaam te maken op Elze's
ongepaste handelwijze:
--Uwe Hoogheid vergeve ons, dat wij met ledige handen staan toe te
zien. Uw aanstaande gemalin wees onze diensten van de hand, en liet
zich alleen aan het hoog noodige helpen door een der jongsten.
De prins fronste even het voorhoofd; doch toen hij Elze zag, straalde
zijn oogen haar schoonheid te gemoet, die alle onaangename gedachten
verjoeg; en trotsch bracht hij haar bij zijn vader, den koning,
die haar op het voorhoofd kuste, zeggende:
--Ge zijt een geboren vorstin, mijn kind! Elze bloosde van vreugde. Ze
antwoordde vroolijk en kinderlijk als de Elze uit het bosch:
--Als het dan maar vorstin over uw aller harten is.... Anders begeer
ik niets.
--Je zult begeeren wat nu je plicht zal wezen, Elze! zei toen de prins,
haar vol ernstige liefde aanziende.
--Dat zal ik! riep de aanstaande koningin uit; maar een grijs tintje
kwam in haar helderblauwe oogen, zooals een fijn wolkje, dat haar
het schijnen niet belet, soms langs de zon trekt.
De kleine onaangenaamheid met de eeredames, was door hen schijnbaar
vergeten; maar in waarheid verborgen zij een behoefte aan wraak onder
hun minzame lachjes en lieve m
|