. ik wil nog meer doen ... wat ben ik? Eene zedelooze vrouw! Een
steen om den hals! Ik wil je niet kwellen, ik wil het niet! Ik wil
je vrij maken! Je bemint mij niet, je bemint eene andere!"
Wronsky bezwoer haar kalm te worden en verzekerde plechtig, dat er
ook niet een schaduw van grond voor haar ijverzucht bestond, dat hij
nimmer had opgehouden en nimmer zou ophouden haar te beminnen en dat
hij haar nu meer dan ooit beminde. "Anna, waarom je zelf en mij zoo
te kwellen?" zeide hij en kuste haar handen.
Zijn gelaat drukte innige liefde uit en zij meende het geluid der
tranen in zijn stem te hooren en het vocht daarvan op haar hand
te voelen--en plotseling ging Anna's wanhopige ijverzucht in de
hartstochtelijkste teederheid over. Zij omarmde hem en bedekte zijn
hals, hoofd en handen met kussen.
XIX.
In het gevoel eener volkomen verzoening ging Anna den volgenden
morgen dadelijk de voorbereidselen voor de afreis maken. Hoewel nog
niet besloten, of zij Maandag of Dinsdag zou vertrekken--want de een
wilde nu den ander toegeven,--maakte zij zich toch geheel voor de
reis gereed.
Zij stond in haar kamer, over een open koffer gebogen, toen hij,
reeds geheel gekleed, vroeger dan gewoonlijk bij haar binnentrad.
"Ik rijd terstond weg naar mama. Het geld kan zij nog met Egarow wel
nazenden, en morgen ben ik gereed," zeide hij.
Hoe goed geluimd zij ook was, de tocht naar het landhuis zijner moeder
was haar onaangenaam.
"Neen, ik zelf zal dan niet gereed zijn," antwoordde zij en dacht
te gelijk: "Dus was het hem toch wel mogelijk het zoo te schikken
als ik wenschte.--Neen, schik het zooals je wilt. Ga in de eetkamer,
ik volg je dadelijk. Ik wil hier nog maar in een paar minuten eenige
nuttelooze dingen terugleggen." En zij legde nog meer op den berg
van lappen en kleedingstoffen, die Annuschka reeds op de armen had.
Wronsky gebruikte juist zijn beefsteak, toen zij bij hem in de
kamer kwam.
"Je kunt niet denken hoe mij deze kamers tegenstaan," zeide zij
en zette zich naast hem om een kop koffie te drinken. "Niets is
afschuwelijker dan deze chambres garnies. Zij hebben geen uitdrukking
en geen ziel. Deze pendules, deze gordijnen en tapijten--drukken
iemand als de nachtmerrie. Ik denk aan Wosdwijenskoje als aan het
beloofde land. Zendt je de paarden nog niet weg?"
"Neen, zij zullen nakomen. Wil je uitrijden?"
"Ik wilde naar Wilson en haar eenige japonnen brengen. Dus bepaald
morgen?" zeide zij met o
|