riepen haar, of liever wat van haar
overgebleven was, in zijn geheugen terug zooals hij haar gezien had,
toen hij half waanzinnig de loods bij het station binnengestormd was;
daar had zij gelegen, nog onlangs vol leven, toen een bloedig lichaam,
schaamteloos uitgestrekt voor de oogen van vreemden! Het achterwaarts
gebogen hoofd met de zwarte vlechten en de fijne krulletjes langs
de slapen was ongedeerd gebleven; op het schoon gelaat en de half
geopende roode lippen scheen een versteende, roerende klacht te liggen,
maar in de wijdgeopende oogen lag een ontzettende uitdrukking, die
duidelijker dan met woorden het verschrikkelijke woord uitsprak:
"gij zult er berouw van hebben...."
Hij gaf zich moeite zich haar zoo te herinneren, als hij haar de eerste
maal aan het station ontmoet had, zoo poetisch schoon en aanlokkend,
zoo vol levenslust en behoefte aan geluk en zelf geluk verspreidend,
niet zoo bitter en wraakzuchtig als hij zich haar uit hun laatst
bijeenzijn herinnerde.... Hij trachtte de schoonste met haar beleefde
oogenblikken te voorschijn te roepen, maar deze waren nu voor altijd
vergiftigd. Zij stond hem nu nog slechts voor oogen in haar opgewonden
toorn en haar zegevierend besluit om zich te wreken.... En hij gevoelde
geen tandpijn meer, een snikken schokte zijn geheele wezen!
Nadat hij eenige malen zwijgend de vrachtgoederen was voorbijgegaan,
had hij de heerschappij over zich zelf herwonnen en wendde zich nog
eenmaal kalm tot Sergej Iwanowitsch, die hem weder voorbijging.
"Is er sedert gisteren nog geen nieuw telegram aangekomen?"
"Ja, zij zijn voor de derdemaal geslagen, maar morgen verwacht men
een beslissenden veldslag."
Nadat zij nog een oogenblik over Milans proclamatie tot koning en
van de gevolgen dezer gebeurtenis hadden gesproken, keerden zij na
het tweede bellen ieder naar zijn waggon terug.
XXVII.
Daar Sergej Iwanowitsch eerst in het laatste oogenblik tot zijn
vertrek naar buiten had besloten, had hij zijn broeder daarvan geen
bericht gezonden. Lewin was derhalve niet te huis toen Kosnischew en
Katawassow in een tarantas, die zij aan het station gehuurd hadden,
bestoven als Arabieren, des middags om twaalf uur voor zijn huis
stilhielden. Kitty zat met haar vader en Dolly op het balkon. Zij
herkende haar zwager en snelde naar beneden hem te gemoet.
"Je moogt je wel schamen, dat je ons niets hebt laten weten!" zeide
zij, terwijl zij hem de hand reikte en het voorhoofd hem
|