tegenhield. "Je ziet, dat we heel goed hebben gereden zonder je
moeite te veroorzaken," antwoordde Sergej Iwanowitsch. "Maar ik
ben zoo bestoven, dat ik u bijna niet durf naderen. Ik had zooveel
drukten, dat ik vooraf niet kon bepalen, wanneer ik mij zou kunnen
losrukken. Maar gijlieden hier geniet, als altijd, in je stille hoekje
een vreedzaam geluk.... Hier onze oude vriend Fedor Wassilitsch is
er ook eens uitgevlogen."
"Denk niet, dat ik wezenlijk een neger ben; als ik mij heb gewasschen,
zal ik een menschelijk voorkomen hebben," en zijn witte tanden
schitterden tusschen zijn schalkachtig vertrokken lippen, terwijl
hij haar de hand reikte.
"Kostja zal heel blijde zijn.... Hij is in het veld, maar hij zal
wel terstond terug zijn."
"Altijd druk in de zaken. Maar wij zijn ook in Arkadie," zeide
Katawassow.--Wij in de stad zien en hooren niets dan van den Servischen
oorlog. Hoe denkt onze vriend daarover? Waarschijnlijk anders als
andere menschen?"
"Ja, niet zooals allen," antwoordde Kitty een weinig verlegen en
wendde zich tot Kosnischew: "Ik zal hem laten halen. Papa is ook
hier. Hij is eerst onlangs uit het buitenland teruggekomen."
Zij liet dus naar Lewin zoeken, wees de bestoven gasten hun kamers,
bestelde voor hen een verversching en ging toen weer naar het balkon.
"Dat zijn Sergej Iwanowitsch en Katawassow, de professor," zeide zij.
"Oef! dat is veel op eens met die warmte," meende de oude vorst.
"Neen, papa, hij is heel aardig en net en Kostja houdt veel van hem,"
zeide Kitty met een smeekend lachje, daar zij in zijn trekken een
spottende uitdrukking bemerkte.
"Ik heb er niets tegen."
"Ga jij ze wat bezig houden, Dollylief," wendde zij zich tot deze. "Zij
hebben onderweg Stiwa aangetroffen, hij is welvarend. Ik moet eens
naar mijn kleinen Mitja. Hij heeft sedert van morgen niets gehad en
zal ongeduldig worden. Hij zal misschien wakker zijn en schreien."
En met snelle schreden ijlde zij naar de kinderkamer.
Mitja schreide werkelijk. Reeds van verre hoorde Kitty zijn stem en
verdubbelde haar schreden. De stem was krachtig en gezond, slechts
hongerig en ongeduldig.
"Schreit hij al lang, Stanja?" vroeg Kitty, terwijl zij haastig
op een stoel ging zitten en zich gereed maakte om hem de borst te
geven. "Geef hem toch dadelijk hier. Wat ben je langzaam! Het mutsje
kun je immers later vastbinden."
Het kind liet een vreeselijk hongerig schreeuwen hooren.
"Zoo kan het toch niet, moedertje
|