steunen der machine, de ketting
werd aangetrokken en de heer tegenover haar maakte een kruis.
"Het zou interessant zijn hem te vragen, waarom hij dat doet," dacht
Anna en zag hem stuursch aan. Toen keek zij voorbij de dame uit
het venster naar de terugwijkende toeschouwers, die op het perron
stonden. Met gelijkmatige stooten rolde de wagen, waarin Anna zat,
het perron voorbij, de raderen rolden al vlugger en gemakkelijker
met lichter gedruis over de rails, het venster werd verlicht door de
schuinsche stralen van de avondzon en een licht tochtwindje speelde
met de gordijntjes.
Anna vergat haar medereizigers; bij het lichte schommelen van den
wagen ademde zij de frissche lucht in en begon weer verder te mijmeren.
"Ja, waar dacht ik ook aan? Dat het leven, hoe ik het mij ook voorstel,
niets geven kan dan kwelling. Wij zijn toch allen maar geschapen om
ons te kwellen; wij zijn ons dit wel bewust en zoeken slechts naar
middelen om ons zelf te bedriegen, maar als men de waarheid inziet,
wat moet men dan doen?"
"Het verstand is den mensch gegeven om datgene, wat hem hindert,
te verwijderen," zeide de dame in het Fransch, blijkbaar over deze
phrase zeer tevreden.
Deze woorden schenen een antwoord te zijn op Anna's gedachten.
"Datgene te verwijderen, wat iemand hindert," herhaalde zij bij zich
zelf, en terwijl zij den man met zijn welgedane wangen en de magere
vrouw aanzag, hield zij het er voor, dat deze ziekelijke vrouw zich
beschouwde als iemand, die niet begrepen werd, en dat haar man haar in
die meening liet en niet schroomde haar te bedriegen. Anna meende hun
intiemste levensgeschiedenis te kennen, alsof zij in de schuilhoeken
hunner harten kon zien. Maar zij vond daar niets belangwekkends in
en ging derhalve verder in haar eigen gedachten voort.
"Ja, het hindert mij zeer en daartoe is ons het verstand gegeven, dat
wij het dan verwijderen. Waarom dan het licht niet uitgebluscht, als
het ons tegenstaat dat alles te zien? Maar hoe? Waarom liep zooeven
die conducteur op de loopplank? Waarom tieren die jongelieden zoo
in dien wagen? En wat beteekent hun lachen? Alles is onwaarheid,
geveinsdheid, dwaasheid...."
De trein hield aan het station stil. Anna stapte uit en bevond zich
nabij de menigte passagiers; dewijl zij zich echter van hen als van
melaatschen trachtte verwijderd te houden, bleef zij op een vrije
plaats van het perron staan en trachtte zich te bezinnen waarom zij
hier gekomen was en wat zij eigen
|