pgeruimde stem; maar plotseling veranderde
haar gelaat.
Wronsky's kamerdienaar was binnengekomen en zocht de kwitantie van
een telegram uit Petersburg. Het was niets ongewoons, dat Wronsky een
telegram ontving, maar alsof hij voor haar iets verbergen wilde, zeide
hij, dat de kwitantie in zijn kabinet lag en wendde zich snel tot haar:
"Ja, morgen ben ik bepaald met alles gereed."
"Van wie is dat telegram?" vroeg zij.
"Van Stiwa. Ik wilde het je niet laten zien."
"Waarom niet? Welk geheim kan Stiwa hebben?"
Wronsky riep den knecht terug en beval hem het telegram te brengen.
"Ik wilde het je niet laten zien. Stiwa heeft altijd een hartstocht
om te telegrafeeren. Wat geeft dat als er toch niets beslist is?"
"Wegens de scheiding?"
"Ja, maar hij wil nog nader schrijven. Tot hiertoe is hij niet
geslaagd. Hij belooft in den brief een beslissend antwoord. Je kunt
het zelf lezen."
Anna nam met sidderende hand het telegram en las wat Oblonsky geseind
had. Aan het slot stond: "Er is weinig hoop. Zal het mogelijke en
onmogelijke beproeven."
"Ik heb je gisteren gezegd, dat scheiding of geen scheiding mij
geheel onverschillig zijn," zeide zij blozend. "Het was niet noodig
het voor mij geheim te houden." En zij dacht: "Evengoed kan hij ook
zijn correspondentie met andere vrouwen voor mij geheim houden."
"Jawschin wilde heden voormiddag met Woitow komen," zeide Wronsky. "Ik
geloof, dat hij Peszow alles heeft afgewonnen en nog meer dan hij
betalen kan; bijna zestigduizend roebel." "Neen," zeide zij, vertoornd,
omdat hij met deze wending van het gesprek blijkbaar te kennen gaf,
dat zij opgewonden was. "Waarom denk je, dat dit telegram mij dermate
zou interesseeren, dat het voor mij geheim moest worden gehouden? Ik
heb toch gezegd, dat ik daaraan volstrekt niet meer denken wil, en
wensch ook, dat gij u daarvoor even weinig zult interesseeren als ik."
"Ik interesseer mij daarvoor, omdat ik een zuiveren, klaren toestand
wensch."
"Die is niet gelegen in den uiterlijken vorm, maar in de liefde,"
antwoordde zij, minder door zijn woorden dan door den toon van koele
bezonnenheid, waarop hij sprak, bij toeneming opgewonden. "Waarom is
dat je wensch?"
"Mijn hemel! Al weder deze liefde!" dacht hij en fronste het voorhoofd.
"Je weet waarom. Voor u en voor de kinderen, die wij hebben kunnen,"
zeide hij.
"Wij zullen geene kinderen hebben."
"Dat zou jammer zijn!"
"Derhalve voor de kinderen is het noodig! Aan m
|