n in het voorste gelid te staan.
"Zij zouden," meende Dolly, "dadelijk op den loop gaan en de anderen
maar in den weg staan."
"O, als zij willen wegloopen, zal men kartetsen en kozakken met
knoeten achter hen plaatsen," zeide de vorst.
"Dat is een raillerie en, neem mij niet kwalijk, een ongepaste
raillerie," antwoordde Sergej Iwanowitsch.
"Ik zie niet in, waarom dat een raillerie zou zijn," begon Lewin,
maar Sergej Iwanowitsch viel hem in de rede:
"Ieder lid der maatschappij heeft zijn eigen beroep; de mannen van
de pen doen hun werk en volbrengen hun plicht daardoor, dat zij
uitdrukking geven aan de openbare meening. Voor twintig jaren zouden
wij gezwegen hebben, maar nu hoort men de stem van het Russisch volk,
dat bereid is als een man op te staan en zich voor zijn onderdrukte
broeders op te offeren. Dat is eene groote vooruitgang en een teeken
van kracht."
"O, niet om zich op te offeren, maar om de Turken te verdelgen,"
zeide Lewin schuchter. "Tot offeren is het volk bereid, maar slechts
om te offeren voor zijn zieleheil."
"Wat is dat, voor zijn zieleheil? Dat is voor een natuuronderzoeker
een moeielijk te begrijpen zaak. Wat is dat dan, het zieleheil?" vroeg
Katawassow lachend.
"Weet u dat niet?"
"Ik heb er waarachtig niet het minst begrip van," verzekerde Katawassow
luider lachend.
"Ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, maar het zwaard, zegt
Christus," antwoordde Sergej Iwanowitsch, terwijl hij het, om Lewin
te verslaan, voor het eenvoudigst hield een plaats uit de evangelien
aan te halen.
"Daar heeft u gelijk in," antwoordde de vorst op den op hem gerichten
blik.
"Ja vadertje! u is geslagen, volkomen geslagen!" riep Katawassow
vroolijk uit.
Lewin bloosde van ergernis, niet omdat hij zich overwonnen gevoelde,
maar omdat hij zich niet had kunnen onthouden met hen te streden.
"Neen, met hen is niet te strijden," dacht hij. "Zij steken in een
ondoordringbaar pantser en ik sta tegenover hen geheel onbedekt."
Hij zweeg derhalve en leidde de opmerkzaamheid zijner gasten, op de
wolken, die zich meer en meer saamgetrokken hadden, en vroeg, of het
niet beter was nog voor den regen naar huis te gaan.
XXXV.
De vorst en Sergej Iwanowitsch namen plaats in de telega en reden,
het overige gezelschap ging te voet naar huis.
Toen zij nog een paar honderd schreden er van verwijderd waren, stak
de wind al op en ieder oogenblik kon men het nederstroomen van den
regen verwac
|